Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Onze jeugd III

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Onze jeugd III

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wij moeten beginnen met eene fout te herstellen, eene zetfout, die bij de correctie is blijven staan. In het voorgaand artikel, reg. 16 v. o, staat: Het lijkt waarlijk, alsof het Verbond der genade niet is het Verbond der werken. De goedwillige lezer heeft voor zich de fout zeker reeds ver beterd en gelezen: Hij lijkt waarlijk, alsof het Verbond der genade niet is het Verbond der genade, maar het Verbond der werken. Zooals het er stond was het eene ongerijmdheid: het Verbond der genade kan nooit een (het) Verbond der werken zijn. (Dat de Neo-Gereformeerde richting aanleiding geeft, ik druk mij maar zacht uit, tot de vermenging van genade en werk, kan blijken uit het „ Dit de Pers” in het vorige nummer.)
Daar zouden wij het echter niet over hebben. Wij zouden het er over hebben, dat het bondeling zijn zulk eene uit nemende weldaad is. Wij houden ons aan de paralel tusschen Oude en Nieuwe Bedeeling, tusschen Israël en het volk des Nieuwen Verbonds, tusschen besnijdenis en doop; alle twee aan twee gelijk in wezen, zij het verschillend in heerlijkheid.
Reeds wezen wij er op, dat Israëls voornaamste voordeel was, dat het de woorden Gods waren toebetrouwd, We vatten dit niet op in de beteekenis, dat Israël nu alleen de taak had, die woorden zuiver te bewaren, maar dat Israël het voorrecht had, dat het de openbaring Gods bezat. De dichter van psalm 147 roemt dat voorrecht, als hij zegt: Hij maakt Jacob Zijne woorden bekend, Israël Zjjne inzettingen en Zijne rechten. Alzóó heeft Hij aan geen volk gedaan; en Zijne rechten, die kennen zij niet. Hallelujah!” Alzoo looft de dichter den Heere voor die weldaad. Ware het alleen een toebetrouwen geweest ter bewaring, dan kon ook van onderscheiding gesproken worden. Maar Israël heeft de woorden Gods ontvangen, opdat het Zijnen wil tot zaligheid kennen zou. Israël was de drager der belofte en het volk der belofte ook in dien zin, dat God aan dat Israël met den Zaligmaker tevens de zaligheid beloofde.
Bij de wetgeving op den Sinaï zegt de Heere: „Ik heb u van de volken afgezonderd, opdat gij Mijn zoudt zijn”. De toebetrouwing der woorden Gods bedoelt niet anders.
Zoo lag Israël onder de sterke verzekering des Heeren, dat het Hem toebehoorde. Hij had een recht op dat volk, omdat Hij het afgezonderd had.
Niet anders staat het onder het Nieuwe Verbond.
God heeft een recht op ons en op onze kinderen. Niet wij brengen onze kinderen onder het verbond, zij zijn er in.
Maar, heeft God een recht op ons, wij hebben, krachtens het verbond, ook een recht op God.
Een eischend recht? Zulk een recht kan nooit aan onze zijde zijn; genade kan nooit geeischt worden.
Wel hebben wij het recht om te vragen, te bidden om genade voor genade.
En bij dat recht, hebben wij, wederom krachtens het verbond, de verzekering, dat God hooren kan, meer, dat Hij hooren en verhooren wil en zal !
God zegt ons in het verbond, dat Hij onze God is, dat Hij in Christus Jezus verzoening gevonden heeft, dat Hij Zijnen Heiligen Geest schenkt dengenen, die er Hem om bidden; dat. in den weg des geloofs, zaligheid is bij Hem en vrede.
Krachtens het verbond zijn dus onze kinderen kinderen Gods, met een recht op Gods genade.
Gij wilt wel goed lezen, waarde lezer, wat daar staat. Krachtens het verbond, niet krachtens wedergeboorte.
Zoo was het ook onder de oude bedeeling. Het besneden kind was kind van God, waarom de Heere dan ook verwijtend spreekt: Voorts hebt gij uwe zonen en uwe dochteren, die gij Mij gebaard hadt, genomen, en hebt ze denzelven (beelden, afgoden) geofferd om te verteren: is het wat kleins van uwe hoererijen, dat gij Mijne kinderen geslacht hebt? Ezech, 16 : 20-21.
Krachtens het verbond was heel Israël het volk van God. Niemand zal echter beweren, dat alle Israëlieten, die door de Roode Zee waren doorgegaan, en daar aan den Sinaï stonden, wedergeboren menschen waren.
Maar zij hadden de belofte. De Heere zegt tot hen: Ik ben de Heere, uw God.
Door do verbondsluiting komt de noodiging des Heeren tot hen, om Hem recht te kennen, met de belofte, dat de Heere Zich zal laten vinden door ieder, die Hem zoekt.
Onze jeugd is een afgezonderde jeugd !
Onze jeugd, deelt in het licht der belofte !
Onze jeugd is als geplaatst met het aangezicht naar den troon der genade!
Onze jeugd, beweldadigd boven de jeugd der wereld!
Onze jeugd, die wij mogen, moeten wijzen op den God des Verbonds, hun God, die in Christus Jezus hun zijn wil een barmhartig God en genadig Vader.
Laat ons onze kinderen opvoeden, niet hen voedende in de meening, dat zij er zijn, maar als kinderen, die den Heere toebehooren, als bet zaad, dat de belofte toekomt, opdat wij hen bemoedigen met al hunne behoeften vertrouwelijk de toevlucht te nemen tot den troost der genade.
Zeker, Gods heiligheid en recht mogen geen schade lijden, maar anderzijds ook Zijne ontferming, goedheid en genade niet.
Op grond van het Verbond mogen wij onzen kinderen met vrijmoedigheid voor houden, dat God hunne zaligheid wil.
Dat is het voorrecht.
De belofte aan ons en ons zaad is: Opent uwen mond en Ik zal dien vervullen !
F. Lengkeek.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 januari 1925

De Wekker | 4 Pagina's

Onze jeugd III

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 januari 1925

De Wekker | 4 Pagina's