Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Gethsemané 2

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Gethsemané 2

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Matth. 26 : 36—44.

Is de strijd in Gethsemané hevig, hij is zeker verzwaard èn door het gedrag der discipelen èn door dat van den vorst der duisternis. Het laatste heeft opzettelijk, het eerste niet-opzettelijk, maar daarom niet minder gevoeld, smarte tot de smarte des Heilands toegevoegd.
Ons hart heeft zoo groote behoefte aan mede-leven, zoo in blijdschap als in droefheid. Stellen wij ons den Heiland toch niet voor, als in hooge onaandoenlijkheid verheven boven het echt menschelijke. Juist, dewijl Hij geene zonde gekend heeft en Hij is de Heilige Gods, werd dat echt menschelijke in Hem in alle fijnheid en teergevoeligheid gevonden. Het „zich verblijden met de blijden”, het „weenen met de weenenden” was in Hem onbedorven natuur; bij ons is het dikwijls een zaak van voorkeur of berekening. Maar gelijk Hij was tegenover anderen, zoo raakte Hem ook even fijn de houding, die ingenomen werd tegenover Hem.
Om met Hem te waken, heeft de Heiland het drietal discipelen medegenomen dieper den hof in. Hij had behoefte aan de wetenschap, dat er waren, die met Hem deelden in mede-gevoelen en -lijden de smart, die Hij dragen moest. Het zou Hem een ondersteuning zijn in de bange worsteling. „Blijft hier, en waakt met Mij!” zoo spreekt Hij tot de Zijnen. Als eene ontzettende duisternis komt de benauwdheid over Hem.
Maar de discipelen vallen, terwijl hun Heere een steenworp verder, dus nog onder hun oog (de avond of de nacht was niet zoo donker, dat zij niets zouden zien; het was volle maan) en onder hun oor, nedervalt ter aarde en uit de benauwdheid en vreeze roept, in slaap.
Jacobus slaapt; zelfs Petrus slaapt, de vurige Petrus, die den Heiland nooit zou verlaten of verloochenen, al werden de anderen ook allen aan Hem geërgerd; zelfs Johannes, die zich in zijn evangelie aanduidt met de omschrijving: de apostel, dien Jezus liefhad, slaapt.
En als de Heere tot het drietal keert, dan vindt Hij niet de warmte van het medeleven, maar de kilheid der onbewustheid. Geen handdruk, geen woord, geen kreun van medelijden!
Hoe heeft de Heiland de smart dier teleurstelling gevoeld! Het blijkt uit hetgeen Hij den Zijnen toevoegt, als Hij, Zich inzonderheid tot Petrus richtende, zegt: „Simon! slaapt gij? kunt gij dan niet één uur met Mij waken?”
Zullen wij die discipelen laken, omdat zij sliepen? Af te keuren was het, maar ons past het niet hen te richten; hoe menigmaal slapen wij, als Jezus lijden moet, ook nog heden, met het oor open, met een ziend oog, zonder dat, gelijk van het drietal ons staat opgeteekend, onze oogen bezwaard zijn. Hoe dikwijls moet ons het verwijt treffen, dat wij ongevoelig kunnen zijn voor het leed, den Christus Gods aangedaan. Hoe dikwijls moet de liefde, die in het hart van ons als Zijne discipelen is uitgestort, klagen, dat wij den Heere hebben vergeten, dat ons Zijne smart niet raakte. Ook bij ons dikwijls wel een gewillige geest, maar — een zwak vleesch.
Wat ons evenwel van der discipelen gedrag hier vermeld wordt, is o. i. niet, om daarmede alleen wat van hen te zeggen. De nadruk moet vallen op den Heere Jezus en hoe God, in Hem de wereld met Zichzelven verzoenende was. En dan moet over den Borg komen het alleen strijden en lijden en het woord moet in vervulling treden, dat Hij de pers alleen treden zou, terwijl niemand der volkeren met Hem was. En blijft het nu zonde van de discipelen, toch moet ook door hun slaap elke verlichting, die den Zoon des menschen in Zijn lijden ten goede komen kon, worden weggenomen. Geen bidders, zelfs geen wakers met Hem, als Hij indaalt in de diepte van onzen val, als Hij proeft de smarten des doods, die Hem aankomt, niet, gelijk dat den mensch zoo menigmaal lijkt, als gevolg der zonde, maar als gerechte straf op de overtreding van den heiligen wil van God.
Alleen!
Geen menschenkind, wiens hart lijdt met Zijne ziel!
Uit het evangelie van Lukas (22 : 39—46) blijkt, dat de Heiland terstond bij het komen in Gethsemané tot Zijne discipelen gezegd heeft: „Bidt, dat gij niet in verzoeking komt.” Voor dit woord kunnen wij geene aanleiding vinden in het slapen der discipelen, dat nog niet had plaats gehad. Het wijst er, o. i., op, dat de Heiland Zelf gevoelt, voor eene groote verzoeking te staan, eene verzoeking, waar Hij in moet en die Hij zal moeten doorworstelen.
Hem wacht in den hof de dood, in den zin, waarin wij de vorige week schreven! Hem wacht in den hof ook de vorst der duisternis!
Als de verzoeking in de woestijn beschreven is, dan laat Lukas (4 : 13) er op volgen: En als de duivel alle verzoeking voleindigd had, week hij van Hem voor een tijd. Dat hij den Heiland altijd is blijven omzweven gedurende Zijne omwandeling op aarde, is wel zeker. Ook, dat hij zijdelings, b. v. wanneer men Jezus koning wil maken of wanneer zij Hem allen verlaten, wel getracht heeft invloed te oefenen op 's Heeren levensgang. Van directe aanvallen en verzoekingen lezen wij echter niet. Niets verhindert ons dat „voor een tijd” te doen eindigen in den hof Gethsemané en dan niet alleen te denken aan Jezus' woord: „Dit is uwe ure en de macht der duisternis,” maar ook aan eene persoonlijke verzoeking door den satan, die over den Heiland gekomen is, en waardoor Zijn lijden zoo zeer is verzwaard.
De laatste strijd is het perk van de uiterste krachtsinspanning van den vorst der duisternis, om, ware het mogelijk, den Zoon des menschen nog te breken, Hem ontrouw te maken aan de taak, Hem door den Vader opgelegd, door Hemzelf vrijwillig opgenomen.
Hier, in Gethsemané, werpt de satan zich met volle kracht op den Heiland. Niet een dooden Jezus wil de satan, maar een levenden, doch — gevallen! In zijn dienst! Een Jezus, die in alles zijn werktuig was! Dit was satans toeleg in de woestijn. Dit is zijn toeleg in Gethsemané. Hij heeft in de woestijn getracht gebruik te maken van den natuurlijken honger, om den Heere daardoor ten val te brengen. Hier maakt hij gebruik van den natuurlijken levensdrang, om Hem terug te brengen van den weg Gods tot Gods verheerlijking en redding van zondaren. Vergeten wij het niet, dat de kennis van den satan niet gering is; dat zijn begrijpen vaak dieper gaat dan ons begrijpen; dat hij mogelijk verder gezien heeft dan de discipelen, wier oog door vleeschelijke verwachting niet kon zien het zuiver geestelijke van het Koninkrijk Gods. Neen, hij heeft geen rust gehad al dien tijd, dat Jezus leerde; geen rust in de ontwikkeling zijner plannen tot ontwrichting van Gods raadsplan. Als hij de Schrift leest, en dat doet hij, want hij is een uitnemend schriftgeleerde, dan vraagt hij zich af, of het wel goed is, dat Jezus sterve. Alles moet worden aangewend, opdat de Heiland verloochene Zijne roeping. Wat kan daartoe beter gebruikt worden dan de doodsverschrikkingen?
Die persoonlijke aanvallen van den satan hebben 's Heeren lijden verzwaard.
Ook in dit opzicht heeft de geloovige, als hij niet plotseling wordt weggenomen, zijn Gethsemané, bij het naderen van den dood.
Geheel het leven van het kind van God is een bestreden leven, maar er komen toch wel tijden, laten het oogenblikken zijn, in voor, waarin de ziel rust heeft van satan, wereld, vleesch en bloed; tijden, waarin zoo gesmaakt wordt, dat de Heere goed is. Zeker, zulke tijden kent ook het sterfbed, maar op wat strijd volgen zij! Wat wolken van donkerheid gaan er, juist in het laatste lijden des geloovigen, over de ziel; hoe snorren de pijlen des satans; wat benauwdheid en droefenis wordt er vaak gevonden. Daar wordt gerukt aan het geloof, getornd aan de hope, getwijfeld aan de liefde. Met het achteruitgaan der levenskrachten, de inzinking in het natuurlijke, die van zoo grooten invloed is op 's menschen geestelijk zijn, schijnt ook het houvast aan het geestelijke te ontvallen. Het schijnt of wij vroeger konden gelooven en nu niet; of wij vroeger konden liefhebben en nu niet. Er er rijst twijfel in den boezem. Ach, waarom maakt de satan het het kind des Heeren toch zoo moeilijk! Stil maar, hij helpt, onwillens, mede aan het afsterven van den ouden mensch. De vrucht van ons Gethsemané is de overwinning in God, het geheel zichzelf verliezen, om zich ook geheel te vinden in Hem, die uit Zijn Gethsemané als overwinnaar te voorschijn trad, toegerust tot de voleindiging van Zijn werk. Ons Gethsemané leert ons practisch, wat wij theoretisch weten en practisch meenen te weten, dat wij onze zaligheid buiten onszelf in Jezus Christus hebben.
F.Lengkeek

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 maart 1925

De Wekker | 4 Pagina's

Gethsemané 2

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 maart 1925

De Wekker | 4 Pagina's