Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Onze onsterfelijkheid 45

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Onze onsterfelijkheid 45

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Hebben wij iets over den zieleslaap gezegd, thans willen wij de vraag onder de oogen zien, of de zielen der afgestorvenen nog contact hebben met de aarde? De vraag is van belang en kan op veler belangstelling rekenen. Want het getal is niet gering van hen, die aannemen, dat er bij de afgestorvenen nog gemeenschap met het aardsche leven overblijft Wij zijn de phase al sinds lang voorbij, dat op de markt van het leven en in de kringen der wetenschap niets dan een spotlach gehoord werd, wanneer de vraag van het „hiernamaals” werd gesteld. Voorheen werd heel de wereld en heel het menschenleven mechanisch in elkander gezet en uit elkander genomen; gelijk een kleine jongen met de stukken van zijn bouwdoos doet. Op die manier heeft men toen een manslag begaan aan 's menschen diepste wezen en heeft men de ziel van den mensch genegeerd, vertreden, vernield. Maar wat zoo innig tot 's menschen persoonlijkheid behoort als de ziel, kan op den duur niet verwaarloosd worden. En nu is dit de aanwinst in deze twintigste eeuw, dat men alom de ziel weer heeft ontdekt, dat men overal den zielehonger speurt, de zielsbreuke voelt, maar — de moderne eeuw kan geen zielsverlossing schenken. En juist daar, daar wringt de schoen De moegeleefde menschheidsziel hijgt om nog eens de vleugelen vrij uit te slaan en met een rustigen slag te stijgen in de heldere sferen, waar geen wolkenzwaarte drukt, waar geen donkere nachten verschrikken, waar geen dood zijn gevreesde schaduw laat zien. Dat is niet hier, in deze wereld, vol van het loodzwaar lijden, vol van de opeengestapelde donkere levensraadselen. Maar daar over de grenslijn van den tijd, daar, waar de oneindigheid, de eeuwigheid gaapt? Wat is daar? Wat wacht daar? Daar moet toch zijn meer dan een vraagteeken, meer dan een schimmenrijk, waarvan de oude Grieken konden droomen, maar waaraan wij toch zijn ontgroeid? En nu zien wij werkelijk, dat de gelijkenis van den rijken man niet tot de sprookjeswereld behoort, maar als uit onze moderne eeuw is gegrepen. Nu wil men iemand uit de dooden hooren, nu zal men de dooden vragen en aldus contact zoeken met het onbekende land, dat aan de andere zijde van de „kille meren” des doods ligt. Wellicht hebt ge ook gelezen, wat dezer dagen de bladen hebben gemeld van den „spiritistischen profeet” Weitenberg te Berlijn. Deze „profeet” geeft een blad uit te Berlijn, waarin hij boodschappen mededeelt, die hij als spiritist heeft ontvangen van de geesten van onderscheidene welbekende, gestorven, groote mannen. Zoo heeft hij o. a. een boodschap ontvangen van Paul Gerhardt uit den hemel, die mededeelt „hoe hij met zijn Debora daarboven zingt. Zij had een krachtige sopraan en ik een bas, en zoo zongen wij op aarde vaak met elkander bij het harmonium”1). Nu is 't natuurlijk het allergemakkelijkst om hier met een spotlach de schouders op te halen, maar menschen, die zoo gemakkelijk en zoo spottend zich van deze verschijnselen afwenden, hebben al heel weinig begrip van het geestesgetij, dat tegenwoordig de gemoederen der menschen beweegt. Deze verschijnselen, deze uitgang der zoekende menschheid naar het verborgene, vragen ten volle onze aandacht. Zij zeggen u het onvoldane in de wereld van het heden. Zij zijn uiting van het mysterieuse, dat in elk mensch schuilt en bij tijden zoo onrustbarend kan spoken. Zij vertellen ons, dat de mensch, bij al de heerlijkheid van goud, van eer, van wetenschap, niet gekomen is tot de volle ontplooiing van zijn wezen, Eén van deze verschijnselen is nu ook het doodenvragen. Reeds zeer oud is het geloof, dat na het sterven er nog een rapport blijft bestaan tusschen de ziel en het lichaam. Zoo heerschte bij de oude Egyptenaren de gedachte, dat de zielen na den dood in de nabijheid van het graf bleven, en wel zoolang, totdat het lichaam tot stof was vergaan. Om nu dit rapport, zoolang mogelijk, tusschen ziel en lichaam te kunnen handhaven, maakten de Egyptenaren zooveel werk van het balsemen der lijken.
Dit balsemen, waarvan ook de Heilige Schrift gewaagt, was dus niet een kunst zonder meer, maar maakte een wezenlijk deel uit van hun religieuse voorstellingen. Bij andere volken gaf men den doode voedsel, wapenen, bezittingen mee en wanneer het mannen van aanzien waren, dan moesten dikwerf hun vrouwen en hun slaven en slavinnen mee in 't graf of op den brandstapel. Ook bij de Joden schijnt dit rapport tusschen de afgescheiden ziel en het lichaam gehuldigd te zijn. Althans sommige Joodsche Schriftverklaarders teekenen bij de geschiedenis van Saul te Endor aan, dat de toovenares den geest van Samuël nog op roepen kon, omdat deze nog altijd na het sterven om het lijk bleef zweven.
Nu willen wij van een dergelijk rapport tusschen ziel en lichaam niets weten, maar dat neemt niet weg, dat hier voor ons nog wel een vingerwijzing is.
Apeldoorn
J.J. van der Schuit

1) Opmerkelijk is, dat er ten tijde van Gerhardts leven nog geen harmoniums bestonden.
Red.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 juni 1925

De Wekker | 4 Pagina's

Onze onsterfelijkheid 45

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 juni 1925

De Wekker | 4 Pagina's