Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Natuurlijk en Geestelijk 2

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Natuurlijk en Geestelijk 2

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Maar de natuurlijke mensch begrijpt niet de dingen, die des Geestes Gods zijn; want zij zijn hem dwaasheid en hij kan ze niet verstaan, omdat zij geestelijk onderscheiden worden. Doch de geestelijke mensch onderscheidt wel alle dingen, maar hij zelf wordt van niemand onderscheiden. I Cor. 2 : 14, 15.

De apostel spaart den natuurlijken mensch niet. Hij laat den nadruk vallen op zijn niet-kunnen-verstaan. De natuurlijke mensch kan de dingen, die des Geestes Gods zijn, niet verstaan. Dat is niet vleiend voor den mensch, die in zijn waan meent, alles en alles te kunnen doorgronden. En toch begrijpt de mensch eigenlijk niets! Hij verstaat zelfs het werk Gods in de schepping niet. Hij leeft bij ideeën (denkbeelden) en hypothesen (veronderstellingen), maakt gebruik van hetgeen God in de natuur gelegd heeft en onderhoudt, maar, wanneer het er op aankomt om de natuur, het wezen, daarvan te bepalen, staat hij machteloos. Wat is licht, geluid, warmte, electriciteit? En op meer geestelijk terrein, wat is de ziel? Hoe is het verband tusschen ziel en lichaam? Wat is de mensch zelf? De mensch leeft in onbegrijpelijke wonderen; zelf is hij een wonder! Achter de dingen blikt hij niet! Dat is nu niet erg, als hij maar niet gaat denken, dat hij er al is, wanneer hij de verschijnselen uit verschijnselen tracht te verklaren.
Ook in dit opzicht is de genade zoo heerlijk, omdat zij op den weg stelt en leidt, die eenmaal uitloopt in een zien van het wezen der werken Gods.
Evenmin als de mensch echter begrijpt Gods werken in de natuur, evenmin begrijpt en verstaat de natuurlijke mensch de dingen, die des Geestes Gods zijn, die inzonderheid betrekking hebben op de wederzijdsche relatie (verhouding) tusschen God en mensch.
Hij kan, gelijk wij gezegd hebben, de openbaring daarvan verstandelijk kennen en naar logische orde uit die openbaring een stelsel opbouwen; maar feitelijk blijft God voor hem eene gedachte en het kruis van den Heere Jezus Christus heeft voor den rechtzinnigen natuurlijken mensch alleen beteekenis in verband met zijn leerbegrip. Inderdaad is het ook bij dezen natuurlijken mensch, dat de dingen des Geestes Gods hem dwaasheid zijn, al zal hij dit niet toegeven. De leer, de theorie moge hij aanhangen, de dingen zelf laat Hij liggen, hij maakt er geen gebruik van en zij hebben geen invloed op zijn inwendig zijn. Dat ze hem dwaasheid zijn, hetgeen uit noodzakelijk beteekent, dat hij ze bespotten zou, zit niet in die dingen. Deze toch zijn de hoogste wijsheid. Het zit in hem! Hij kan ze niet verstaan! Waarom niet? Omdat hij mist het middel tot begrijpen en verstaan. Geestelijk kunnen de dingen, die des Geestes Gods zijn, alleen onderscheiden d. i. naar hunne wezenlijkheid en werkeijke waarde beoordeeld worden. Het verstand van den nataurlijken mensch blijft met alle kunstlicht van beschaving en kunst, wijsbegeerte en openbaring-kennis, wat het door de zonde geworden is, een verduisterd verstand. Dat is een harde waarheid voor den hoogmoedigen mensch, maar niettemin — de waarheid. Komt de natuurlijke, d. i. de niet-weder-geboren, mensch, er tegen in opstand, dan blijkt daaruit zijne natuurlijke vijandschap. Hoevele nette, kerkelijke, christelijke menschen, die met de waarheid voorwerpelijk goed op de hoogte zijn, als aangedrongen wordt op de onderwerpelijke beleving er van, als de noodzakelijkheid wordt betoogd van het persoonlijk in aanraking komen met God, van wedergeboorte en bekeering, van bevindelijk kennen der waarheid. Een der punten, waarop wij onszelf te onderzoeken hebben! Bij eene rechte belijdenis is er vaak een schuwen van de ontmoeting Gods, een feitelijk bang zijn om in te gaan op de werkelijkheid der dingen, die des Geestes Gods zijn. De natuurlijke mensch wil zichzelf bewaren! Zichzelf verliezen is hem een dwaasheid; hij kan niet de noodzakelijkheid daarvan verstaan. Toch stemt hij toe, als hij in de waarheid is opgevoed, dat waar is, wat de Heiland zeide: „Zoo iemand achter Mij wil komen, die verloochene zichzelven en neme zijn kruis op en volge Mij. Want zoo wie zijn leven behouden wil, die zal het verliezen; maar zoo wie zijn leven verliezen zal om mijnentwil, die zal het behouden.” Lukas 9 : 23, 24. Is er eigenlijk wel wonderlijker schepsel dan de rechtzinnige natuurlijke mensch? Is er wel beklagenswaardiger? De brute verwerper van God en Zijn dienst is voorzeker niet gelukkig te prijzen, maar de mensch, die het zoo goed weet, nog minder!
Van natuurlijk mensch moeten wij geestelijke menschen worden, d. w. z., menschen, die den Heiligen Geest bezitten, wier leven is in overeenstemming, naar den Geest. Waar de Heere in Zijne genade, naar Zijn eeuwig voornemen, den mensch wederbaart, wordt een geestelijk mensch geboren, een nieuw mensch.
Zulk een mensch bezit het vermogen, om de dingen, die des Geestes Gods zijn, te begrijpen, te verstaan. Zijn verstand is verlicht; hij heeft ontvangen een nieuw hart en een nieuwen geest, een nieuw hart, welks uitgangen zijn naar den Heere, een nieuwen geest, die niet genoeg heeft aan de meest verheven denkbeelden der menschelijke wijsheid doch die streeft naar de gemeenschap des Heeren en in Hem als in de wijsheid rust en vrede zoekt. Als nieuw schepsel heeft hij een oog, dat de dingen des Geestes zien kan; een oor, dat ze kan hooren; een hart, dat ze kan onderscheiden (beoordeelen). Is het nu aam hem overgelaten, of hij van dat kunnen gebruik zal maken ? Ware dit zoo, het stond te vreezen, meer nog, wij konden er ons van verzekerd houden, dat hij dat vermogen verloor en van geestelijk mensch weer een bloot natuurlijk mensch werd. De natuurlijke mensch is bij de wedergeboorte met dood en begraven; zijn sterven neemt dan een aanvang; sterven is evenwel niet gestorven zijn. Daaraan wordt ieder wedergeborene al meer en meer ontdekt.
De nieuwe mensch is niet en staat niet door zichzelf. Gelijk hij wordt door de onwederstandelijke werking des Heiligen Geestes, zoo blijft hij door de inwoning van dien Geest. En de werkingen van den nieuwen mensch, het gebruik maken van zijn vermogen, het zien, hooren, gevoelen, kennen, beoordeelen, gewaarworden en waarnemen van de dingen, die des Geestes Gods zijn, geschieden niet anders dan door den Heiligen Geest, die in hem woont. Die Geest onderricht zijnen geest aangaande zijne verhouding tot den Heere. Hij krijgt met de werkelijkheid Gods en van zichzelf te doen. Begrippen, tevoren als zonder inhoud, dwaasheid, ontvangen, worden een inhoud. De kennis van den geestelijken mensch en van den natuurlijken mensch is wezenlijk onderscheiden. Het is er mede, gelijk een heiden zich eens uitdrukte, toen hij het geloof omschreef door te spreken van kennen met het hart.
De geestelijke mensch onderscheidt wel alle dingen. Dat wil niet zeggen, dat hij ze terstond alle helder en klaar ziet. Het wil ook niet zeggen, dat de wedergeboren mensch altijd naar dat onderscheiden leeft. Paulus leert het ons in Rom. 7 wel anders. Maar juist uit den strijd, daar geteekend, blijkt de aanwezigheid van den geestelijken mensch. Geen volmaaktheids-drijver, in welk opzicht ook, brenge ons in zijn net. Wel wordt in den geestelijken mensch het jagen naar de volmaaktheid gevonden uit kracht van de inwoning des Geestes, die de Geest der liefde is en de zonde doet haten en vlieden en de gerechtigheid zoeken. Juist evenwel het haten en vlieden van de zonde bewijst de aanwezigheid daarvan. Dit zal blijven tot het einde dezes levens.
Hij zelf wordt (niet is) van niemand onderscheiden, d.i. niemand kan hem naar zijn ware wezen beoordeelen. Niemand beteekent hier de niet-geestelijke, de natuurlijke mensch. Laat, wij nemen maar weer een godsdienstigen kring, laat in zulk een kring één de genade des levens ontvangen, klagen en jammeren over zijn staat, in waarheid zoeken naar vergeving zijner zonden en roepen tot God, hij zal door de anderen niet verstaan worden. Dwaasheid is het hun, al zeggen zij het niet, toch vinden ze het aanstellerij. En het zal aan pogingen om de tranen te drogen en het hart te sussen niet ontbreken. Men zal niet kunnen begrijpen, hoe die pogingen het hart zeer doen!
Slechts daar, waar de Geest des Heeren woont, kan ook in den ander een verstaan zijn van de dingen des Geestes Gods. Ik zeg: kan ! Ook hier kan zooveel verduisterd worden door het vleesch. Wie zal geen ervaring opdoen in zijn leven van vergissingen in de beoordeeling. Waren wij altijd zuiver geestelijk, voor zoover wij geestelijk zijn, wij zouden ook altijd juist onderscheiden. Doch, wat al factoren werken mede, dat òf kinderen des Heeren elkander niet verstaan òf dwaallicht aangezien wordt voor ster!
Met de beste bedoelingen soms, terwijl men meent het eerlijk te meenen en te nemen!
Voor ons zal noodig zijn — de instemming van broeders en zusters is heerlijk — maar voor ons zal noodig zijn de getuigenis des Geestes met onzen geest, dat wij kinderen Gods zijn. Daar heeft de oprechte behoefte aan, opdat hij zichzelf recht onderscheide; geen getuigenis eens menschen zal hem vrede kunnen schenken voor zijne ziel.
Natuurlijk of geestelijk ! Een van beide zijn we. Onderzoeken wij ons nauw, zeer nauw, opdat wij ons niet bedriegen. Er moet leven zijn, om den God des levens eenmaal te kunnen ontmoeten. Wat dan, als wij als natuurlijke menschen moeten sterven ? Wat uit God, uit den Geest geboren is, is leven; wat van beneden is, is de dood. Zoek het leven, gij, die verkeert onder de bedoeling der genade-middelen! God roept, opdat gij zoudt roepen! Zeg niet als uitvlucht: „Ik kan niet”. Dat woord zal eens voor goed sterven. Zeg het, mag het zijn, ootmoedig tot den Heere! Dan zult ge ervaren, dat Hij, die u roept, u schenken wil, wat Hij eischt, en de rechte belijdenis van uw niet-kunnen zal overgaan in de van Gods wèl-kunnen.
En gij, mijn geestelijke lezer, onderscheid ! Bedroef den Heiligen Geest niet! Beproef de dingen, de geesten, of ze uit God zijn, niet uit criticisme (bedilzucht) maar uit het beginsel der ware vreeze Gods. Oordeel een rechtvaardig oordeel. Uw leven zij een leven van voorzichtige wijsheid, opdat het den Heere verheerlijke, waarvan gij zelf het profijt zult trekken.
Wandel, indien gij tot een Vader aanroept Dengene, die zonder aanneming des persoons oordeelt naar eens iegelijks werk, — dit moogt gij doen, zoo de Geest Gods in u woont — wandel in vreeze den tijd uwer inwoning, wetende, dat gij niet door vergankelijke dingen, zilver of goud, verlost zijt uit uwe ijdele wandeling, die er van de vaderen is overgeleverd, maar door het dierbaar bloed van Christus, als van een onbestraffelijk en onbevlekt Lam. (I Petr. 1 : 17—19).
F. Lengkeek

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 juli 1925

De Wekker | 4 Pagina's

Natuurlijk en Geestelijk 2

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 juli 1925

De Wekker | 4 Pagina's