Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit de Pers

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de Pers

Weren en Uitroeien (Art. 36)

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ds. C. A. Lingbeek schrijft in de „Vragenbus” van „de Gereformeerde Kerk daarover o. m.:
Wij gebruiken in onzen tijd het woord „uitroeien” doorgaans omtrent levendel wezens. Wij spreken van onkruid uitroeien ongedierte uitroeien, volksstammen uitroeien etc. Bij onze Vaderen had dat woord echter een meer vreedzame beteekenis; 't werd bij hen veelvuldig gebruikt omtrent meeningen en denkbeelden.
Dat verschil in gebruik der woorder maakt dat wij lichtelijk in onze belijdenis en andere geschriften lezen, wat er toch eigenlijk niet in staat.
Wanneer wij b.v. in art. 36 onzer belijdenis lezen van een „uitroeien der ketterij” dan zijn wij geneigd dat woord op te vatten in de hedendaagsche gangbare beteekenis en dan verrijst voor onzen geest onmiddellijk een beeld van bloedvergieting en verschrikking.
Hoewel dat toch in de belijdenis niet werd bedoeld.
Maar, zegt iemand, dat kunt ge nu wel zeggen, dat onze Vaderen, ale zij van uitroeien der afgoderij of ketterij spraken, niet hebben gedacht aan bloedige maatregelen tegen de personen, die zich aan afgoderij schuldig maakten, maar hoe bewijst ge dat, en hoe is dat mogelijk ?
Welaan dan; op bladzijde 167 van Triglandts „Kerkelijke historiën” leest ge van eenige artikelen, behandeld op de Nationale Synode te Dordrecht van 't jaar 1574.
Onder No. 3 lees ik daar, dat die Synode besloot:
„Tot uytroeyinghen der valscher leeringhen ende dwalinghen, die door het lezen der Kettersche Boecken seer toenemen...”
Die Synode van 1574 was dus bedacht op het uitroeien der ketterijen.
Nu had die Synode geen wereldlijk zwaard tot hare beschikking.
Indien zij met het woord „uitroeien” had gedacht aan het bloedig vervolgen van de personen der ketters, dan had er noodzakelijk iets bij moeten staan van een beroep op de Overheid, om met haar zwaard de op uitroeien bedachte kerk te hulp te komen.
Maar niets van dat al! Het genoemde artikel van de Dortsche Synode luidt in zijn geheel aldus:
„Tot uytroeyinghen der valscher leeriughen ende dwalinghen, die door het lesen der kettersche Boecken seer toenemen, souden zij gebruycken dese middelen:
Ten eersten, Dat de Dienaers van den Predickstoel vermanen sullen tot neerstigh lesen der Bijbelscher Schrifturen, ende Kettersche boecken afraden, doch de namen der boecken spaerlijck noemen.
Ten tweeden, Sullen de Dienaers de Boeckverkoopers, haerluyder Leere toeghedaen, vermanen, dat zij sulcke boecken niet en drucken noch en verkoopen.
Ten derden, Sullen de Dienaers in de huysbesoeckinghe der lidtmaten neerstiglyck toesien, of in hare huysen eenige schadelijke boecken zijn, opdat se hun vermanen moghen al sulcke boecken wegh te doen.”
Tot dusver de Synode van Dordt van 1574.
Hierbij nu merken wij op:
Ten eerste: Dat hier duidelijk sprake is, niet van een gewelddadig optreden tegen zekere personen, die ketterij drijven, maar alleen van een optreden met zedelijke middelen, n.l. door prediking en waarschuwing, tegen de boeken en de leeringen der ketters.
En 2e dat zulk een optreden met zedelijke middelen, niet tegen afgodendienaars en ketters, maar tegen afgoderij en ketterij, nochtans door de Synode wordt aangeduid met het woord: „uytroeijinghen”.
Waaruit dus zonneklaar blijkt, dat men in die dagen, waarin onze belijdenis werd geschreven, met „uitroeien” volstrekt niet noodzakelijk een bloedige vervolging of ten minste uiterlijk geweld heeft bedoeld. En ten 2e, dat men dat woord „uitroeien” zelfs dàn placht te gebruiken, als men uitsluitend de vreedzame middelen van prediking en waarschuwing op het oog had.
In het bovenstaande ligt nu meteen het antwoord op de vraag: hoe de Overheid de dwaalleer zal kunnen uitroeien zonder geloofsvervolging te oefenen. Uit het bovenstaande toch blijkt: niets roeit de ketterij zoo krachtdadig uit als het prediken en op het harte binden van Gods Woord. En al is dus die prediking niet de taak der Overheid zelve, zij steune en bevordere dan die prediking en in het algemeen alles, wat Gods Woord verspreidt. En omgekeerd: zij weigere hare goedkeuring aan alles, wat lijnrecht en openlijk tegen God en Zijn Woord ingaat. Daarmede roeit zij, in den geest onzer belijdenis, de dwalingen uit.
Bij het bovenstaande nog dit:
Toen de Remonstranten in ons vaderland nog door Oldenbarneveldt beschermd werden, schreven zij dikke boeken over het gezag der overheid in zake godsdienst en kerk. Toen zij echter het onderspit hadden gedolven, klaagden zij luide over de Overheid en Kerk en beweerden onder meer „dat onze Kerk een Tyranniscke en liefde-ooze Kerk is, die eens Moorders geloove heeft”.
Eu toen bebben de Leidsche Hervormde professoren daarop geantwoord:
„Van het ketterdooden is op de Synode van Dordt nooit gehandeld, veel minder eenig besluit gemaakt, noch in eenige Synode der Gereformeerde Kerken hier te lande; noch is vanwege de Kerken daartoe verzoek gedaan aan eenige Gereformeerde Overheid van deze Provinciën. Zoodat dit is een versierde en opgenomen zaak.
Weliswaar, dat de Synoden somtijds aan hare wettige overheid hebben verzocht, dat de stoutmoedigheid van eenige secten hier te lande en met name dar Remonstranten (die ook bovenien door de Regenten des lands voor een factie in haren staat is verklaard) door de autoriteit der Overheid werden ingetoomd en hare solemnele vergaderingen door gevoegelijke wegen verhinderd, maar tot zulk extrimiteiten (openlijke vervolging) zijn zij door de Kerken nooit verzocht, veel minder tot eenigen Conscientiedwang over de Huisgezinnen of Personen, gelijk in het Pausdom geschiedt (zie: De Leidsche Professoren, Censure en Prosve, bij Leydekker, Eere van 't Synode van Dordt. Deel II, bladz. 519).
Hier hebben wij nu uit den bloeitijd de verklaring der Gereformeerde, dat onze Kerk nooit de vervolging der ketters heeft begeerd.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 juli 1925

De Wekker | 4 Pagina's

Uit de Pers

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 juli 1925

De Wekker | 4 Pagina's