Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Doe wel bij Zion

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Doe wel bij Zion

Predikatie, uitgesproken in de ure des gebeds voor de Gen Synode, op Maandagavond 20 Juli 1025, in het kerkgebouw der Chr Ger. Gem te Groningen over Ps. 51:20.

30 minuten leestijd Arcering uitzetten

Gelezen: Psalm 102 ; 14—23.Gezongen: Ps. 74 : 2, 20, „ 102 : 7, 9, „ 89 : 8, „ 69:14.

Wij zijn, geliefden, samengekomen tot een ure des gebeds. Wie den ernst en het gewicht daarvan eenigszins verstaat, zal uitroepen: „Heere! wie is tot deze dingen bekwaam! ”
Het reukwerk, dat voor de getuigenis in de tent der samenkomst gebracht moest worden, moest bestaan uit gemengde, reine, heilige specerijen, gestooten tot klein pulver. Dit mocht iemand voor zichzelf niet namaken; zulk een werd uit het midden van Israël uitgeroeid. (Ex 30 : 34—38).
Geliefden, dit geldt ook van ons bidden. Ons gebed moet een heiligheid den Heere zijn. Dit gebed moet zijn een mengsel der genade Gods; in het rechte gebed moet gevonden worden het geheiligd schuldbesef, de smart over de zonde, de droefheid naar God, het diepe gevoel van onze onwaardigheid en het smeeken om genade in den Naam van Jezus Christus. Dit gebed moet ook aanbidden en danken zijn en opstijgen uit een verslagen, een verbroken hart. Rein en heilig moet het zijn; niet nagemaakt.
Wie is tot deze dingen bekwaam? De Heilige Geest kan alleen ons die genade schenken. Ons gebed, geheiligd in den eenigen Hoogepriester, zal alleen als lieflijk reukwerk voor Gods aangezicht opklimmen.
Wij zijn samengekomen om te bidden met het oog op de hoogste vergadering onzer kerk. Wij hebben dus te bidden voor de Kerk. Hoe zullen we dit doen? Hoe is het in ons midden gesteld? En hoe buiten ons? Eens zal de Kerk als de ééne Bruid heerlijk openbaar komen; eens zal ééne kudde blijken, waarvan geen klaauw wordt gemist; eens zal zij volmaakt, zonder vlek of rimpel, Gode worden voorgesteld. Hoe ver zijn wij daarvan nog ver wijderd! Smart het ons?
Nog eens: wat zullen wij bidden? Komt, geliefden, slaat met mij Gods Woord open; laat dat ons voorlichten! Smeeken we allereerst Gods zegen af over de bediening van Zijn Woord.

Tekst; Psalm 51 : 20.
Doe wel bij Zion naar Uw welbehagen ; bouw de muren van Jeruzalem op.
Psalm 51 moest aan de kerkdeuren gespijkerd worden, merkte eens iemand op, opdat Gods arme volk er vertroosting uit zou kunnen putten. Bedoeld werd, dat deze boetpsalm dus daarom niet in de binnenkamer van Davids paleis gebleven is Gode zij dank! Hoevele kinderen Gods hebben dezen psalm met tranen van boetvaardigheid, gebed en dankbaarheid nagelezen! Heel het levende Zion kent dezen psalm voor eigen hart.
Ge vindt in dezen psalm het geheiligd schuldbesef en het gebed des geloofs. Het geheiligd schuldbesef blijkt uit de eerste verzen al heel duidelijk. De dichter erkent zijn schuld, zijn zondigen tegen God, zijn ontvangen en geboren zijn in ongerechtigheid. Allen, die door den Heiligen Geest tot zaligheid bearbeid worden, kennen dit schuldbesef. Hoe krachtig en diep is het in den wedergeboren zondaar; hoe heerlijk blijkt bij David des Geestes werk. En in een ure als deze, mag dit geheiligd schuldbesef niet ontbreken.
Bij dit schuldbesef vindt ge ook het gebed des geloofs. Hoe aangrijpend bidt de dichter ten eerste voor zichzelf. Hij is de ellendige, voor zich zelf bidt hij om genade en vergeving, om reiniging en herschepping, om bewaring en vreugde. Hoe rijk is dit gebed; hoe vertolkt het de hartsbegeerten der levende Zionieten. Maar David bidt ook voor anderen. Genade leert meêleven; genade leert ook aan den nood van anderen denken. David beseft hier duideiijk, dat hij een lid van het Lichaam is ; daarom smeekt hij voor heel het Lichaam. Het heil van Zion gaat hem ter harte. Hij heeft schuld; en door zjjn schuld is ook Zion gewond en Jeruzalem gescheurd. En zóó klimt, in geheiligd schuldbesef en in geloof de bede op : Doe wel bij Zion naar Uw welbehagen; houw de muren van Jeruzalem op. Mochten wij zoo meebidden, dan zal er een recht reukwerk des gebeds, door Gods Geest, opstijgen voor Gods aangezicht. Wij hebben in de woorden van onzen tekst:
Davids bede om Zions heil,
een bede,
I treffend in haar insluiten;
II lieflijk „ „ begeeren;
III grondig „ „ pleiten;
IV zeldzaam „ „ beoefenen.
Geest des Vaders en des Zoons, leer ons door dit Uw Woord recht mee te bidden tot Zions heil.
Amen.
I. Doe wel bij Zion; bouw de muren van Jerualem op. David sluit dus heel Zion, heel Jeruzalem in.
Wat hebben wij onder Zion te verstaan? Gij weet dat Zion de berg is, op welken in Davids dagen de tabernakel binnen een eenvoudige tent, en in Salomo's tijd de prachtige tempel stond. Israel zong van dien berg:

God Zelf heeft dezen berg begeerd:
Ter woning, om, aldaar geëerd,
Zijn heerlijkheid te toonen;
De HEER, Die hem verkoren heeft,
Die trouwe houdt en eeuwig leeft,
Zal hier ook eeuwig wonen.

Zion is verkoren. God heeft uit vrije gunst Zion gekozen tot Zijn woonplaats. Dit zegt ons reeds dadelijk, dat alle genade vrij valt; dat zondaren zalig worden naar eeuwige verkiezing; dat Gods volk een verkoren volk, een volk des welbehagens is. Die gedachte geeft het geloof rust. Die heerlijke waarheid ontslaat ons niet van onze heilige roeping; doch wel zegt ze tot het geloof: God staat voor Zijn werk in; de poorten der hel zullen de Gemeente van Jezus Christus niet overweldigen.
De HEERE heeft Zion verkoren om aldaar Zijn heerlijkheid te openbaren. Woord vol van genade! Wij zijn in Eden gevallen; hebben ons losgescheurd van God; liggen dood in de misdaden en de zonden; zijn verdorven van nature, vijanden van God en onzen naaste. Welk een breuk is er door de zonde geslagen! Niemand vraagt nu vau nature meer naar God; wij zijn allen verdorven; derven allen de heerlijkheid Gods; niet één is er, die God zoekt. Maar naar Zijn eeuwig welbehagen zoekt God den mensch ; daalt Hij neder tot dien diep gezonken slaaf der zonde en vijand Gods. O, God is liefde! Zie het op Zion, waar de HEERE Zijne heerlijkheid openbaart in het heilige der heiligen, boven het gouden verzoendeksel. Predikt dit ons niet, dat God rechtvaardig en genadig is? De wet onder het verzoendeksel en het verzoendeksel boven de wet zeggen dit reeds zoo duidelijk. Als aan het recht Gods voldaan is, betoont Hij Zijn gunst in Zijn verzoening. Die heerlijkheid Gods is ten volle geopenbaard in Jezus Christus, het Woord, dat vleesch geworden is. Jezus Christus, Die gehoorzaam werd tot den dood des kruises; Die Zich zelf offerde aan het vloekhout, en een volkomene volzoening teweeg gebracht heeft; in Wien de verkorenen tot kinderen Gods worden aangenomen. Hij heeft onder ons getabernakeld; zalig, die jubelen mag: wij hebben Zijne heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als des Eeniggeborenen van den Vader vol van genade en waarheid. In Christus daalt God tot Zijn verkoren volk; zoekt Hij het verlorene en zaligt het ellendige. In Hem raakt de hemel de aarde tot verzoening. In Christus wordt de verbroken gemeenschap hersteld. Is het dan wonder, dat de echte Zionieten den Heere eeren, Hem dienen, vreezen, liefhebben? O, zeker, dit is alles nog maar in een klein beginsel; maar dit beginsel is er, en de gedurige bede dier oprechten is :

Leer mij naar Uw wil te hand'len,
’k Zal dan in Uw waarheid wand'len;
Neig mijn hart en voeg het saam
Tot de vrees van Uwen Naam.

De Heere zal daar eeuwig wonen. Toch is de tent reeds eeuwen weg en de heerlijke tempel van Salomo is verwoest. We weten, dat de Heilige Schrift zegt : „De Allerhoogste woont niet in tempelen met handen gemaakt.” Zion was vrucht van Zijn scheppende hand; de tent en de tempel waren het werk eens menschen. Maar de Heere heeft een verkoren Zion, dat in den tijd levend gemaakt wordt, het begenadigde volk; dat is het blijvende Zion, in Christus met God verzoend, in hetwelk de Heilige Geest woont en werkt door de middelen der genade.
Wat van Zion gezegd is, kan in velerlei opzicht ook van Jeruzalem getuigd worden. De Gemeente des HEEREN zal eens verheerlijkt zijn en dan als de volmaakte berg Zions en het heilige Jeruzalem uitblinken. Voor de Nieuw-Testamentisebe Gemeente geldt: Gij zijt gekomen tot den berg Zion, en de stad des levenden Gods, tot het hemelsche Jeruzalem 1) Dit rijke woord zegt ons, wat het Oud-Testamentische Zion en Jeruzalem voorstelden, wat in de Nieuw-Testamentische bedeeliog aanvankeiijk vervuld is en wat in den Hemel volmaakt aanschouwd zal worden.
Waren nu al de vereerders op den Zion wedergeboren Israelieten? We weten beter. En hebben wij te veronderstellen, dat de leden en de doopleden der Kerk alle levende Zionieten zijn? We weten wederom beter. Des apostels vermaning: „Ziet toe, dat gij Dien, Die spreekt, niet verwerpt”, en: Veel meer zullen wij niet ontvlieden, zoo wij ons van Dien afkeeren, Die van de hemelen is”, aangedrongen door: „Want onze God is een verterend vuur”, 2) zegt wel anders. De kinderen Israëls waren bondelingen; zouden de kinderen der Nieuw-Testamentische Gemeente, levend in de zooveel rijkere bedeeling, het dan niet zijn ! Maar bondeling te zijn door geboorte uit Christen-ouders 3) of bondeling te zijn door geboorte uit God 4) is een groot verschil. Van nature Zijn allen kinderen des toorns, dood in de misdaden en de zonden. Wij en onze kinderen zijn in Adam verdoemelijk voor God, gescheurd van God zonder God en Zijnen Christus. Wéé den gerusten te Zion 5). Wij moeten uit God, van boven, in Zion geboren worden; weder-geboren worden. Dan leeren we de breuk tusschen God en onze ziel kennen. Is dit ons deel? Heeft God ons verkoren? Hoe we dat weten kunnen? Dit kunnen we hieruit weten: Als God ons verkoren heeft, dan heeft Hij dat gedaan, om in ons Zijn heerlijkheid te openbaren, om in ons te wonen. Dan heeft Hij door Zijnen Geest ons wedergeboren en in ons wedergeboren hart het geloof gewrocht. Hij heeft ons dan de breuke, die er door de zonde is, recht geteerd, maar ook de heerlijkheid Zijner genade in Christus geopenbaard. Door Zijn Geest woont en werkt Hij in ons hart; Hij zal daarin eeuwig wonen. Kennen wij dit levendig, gegrond? Bedriegen wij ons niet! En laten wij als ambtsdragers hierop in onzen tijd vol vervloeiïng en verwatering toch den vollen nadruk leggen en deze dingen, door Gods Woord recht te verklaren, duidelijk prediken, opdat de levende Zionieten zich mogen verblijden en de gerusten in Zion huiveren. Voor de gerusten zijn al deze dingen klanken, die het hart niet raken; Gods arm en behoeftig volk leeft er bij.
Voor dat Zion bidt David. Mag ik dat geen treffende bede noemen? David heeft, na zwaren val, weder vergeving ontvangen, al hunkert hij nog naar het genieten der vreugde van Gods heil. Als hij voor zich zelf Zijn ziel uitstort, vergeet hij anderen niet; hij bidt voor Zion en in die bede sluit hij heel de kerk in; vergeet hij niet één van Gods kinderen; Hij vraagt voor de kleinen met de grooten; voor hen, die met hem in de diepte kermen om genade, zoowel als voor hen, die juichen op de hoogte van Zion. Hij is ruim van hart en toch niet oppervlakkig, want hij weet goed, dat allen, die den naam van Zioniet dragen, daarom nog geen levende Zionieten zijn. Zoo hebben wij te bidden voor heel de kerk. wij moeten ruim van hart zijn en toch ook het begrenzen kennen; bidden voor heel het koninkrijk Gods, voor al Gods volk en voor heel de kerk, zonder van veronderstellingen uit te gaan, de belijdenis uit te wisschen of ons kerkelijk beginsel los te laten.
Mochten we de kerk zóó meer in ons gebed insluiten, zoekend haar heil.
II. Doe wel bij Zion; bouw de muren van Jeruzalem op.
Doe wel bij Zion.
David was diep gevallen en had door zijn grove en gruwelijke zonde Zion geen goed gedaan en Jeruzalems muren niet gesterkt. Maar God heeft dit diep gevallen kind, dezen boeteling naar Gods hart, vergeven. David deelt weder in Gods gunst en vergevende liefde Opmerkelijk is, dat hij nu niet langer alleen over zichzelf spreekt. Doe wel bij Zion. O, als God ons deed en doet deelen in Zijne rijke liefde, in Zijn genadegunst ; als wij voor 't eerst of wederom mogen gelooven, dat onze zonden in Christus vergeven zijn, zouden we dan de kerk, onze naasten vergeten?
Doe wel bij Zion, of aan Zion, doe Zion goed. Davids hart brandt nu van liefde voor Gods Kerk. Hij begeert zeker, dat God nu Zijn werkingen des Geestes, de schatten Zijner genade tot bloei en uitbreiding van het levende Zion als een milde regen op Zijn erfdeel doe dalen.
Doch deze bede sluit ook in, dat God goed doet, als Hij noodig keurt Zion door vele verdrukkingen te doen gaan. David bidt om Zions heil en keurt kruis en druk goed, als de Heere dit noodig oordeelt.
Doe wel bij Zion. Is er gepaster bede voor ons in deze ure? wij willen met al den Synodearbeid toch Zions heil zoeken. Heerlijk, mannenbroeders, als we met deze bede in het hart arbeiden mogen; heerlijk als de Gemeente, met deze bede in het hart, ons draagt.
Doe wel bij Zion. Die bede houdt zeker ook in, de smeeking om de toebrenging der uitverkorenen; de zielskreet tot God om zondaren in Zion te doen geboren worden en de gerusten uit den dood te doen opstaan. Maar die bede is toch niet minder de verzuchting om den geestelijken wasdom van Zion. O, mocht de Heere de sappen des Geestes rijkelijk in de ranken schenken, opdat de vruchten in den hof nog eens bloeien mogen! Mocht het geloof wassen en de vergeving der zonde meer worden genoten. Mochten vrede, liefde, vreeze en Godsvrucht meer uitspruiten. Mocht het leven in gemeenschap met Jezus en het verwachten van Jezus meer worden beoefend. Mocht het kruisdragen blijmoediger geschieden en het bewust van Gods hand geleid worden meer worden genoten.
Doe wel bij Zion. Dat is de bede om zelfverloochening, Godsverheerlijking en wonderen der genade in Jezus Christus in de volle, zalige doorwerking des Heiligen Geestes.
Schreeuwt uw ziel reeds mee om deze dingen, gelijk een hert schreeuwt naar de waterstroomen ? O, levende Zioniet, hunkert ge niet naar dat volle goede, dat in Jezus Christus is, opdat gij ook volmaakt voor God leven moogt?
Maar, zegt ge, ge moest eens weten hoe het bij mij is; mijn hart is als een vervallen hut, vol spleten en scheuren; mijn hart is als een stad met verscheurde muren. — Hoe zal dan uw ziel aansluiting vinden aan de bede:
„Bouw de muren van Jeruzalem op- De muren van Jeruzalem ondervonden het gevolg van de sloopende krachten der natuur, van de verwoestende macht van den vijand, en van de verscheurende macht der zonde van Zion.
Tegenover deze sloopende macht staat David krachteloos. Hij wendt zich tot God met zijn bede. 't Spreekt van zelf, dat David niet met zijn hart aan hout en steen blijft hangen. Zijn ziel gaat uit naar de bevestiging en de voltooiing van Israëls burger- en kerkstaat en we weten, dat David daar tevens en vooral bedoelt de vervulling van de beloften voor het verkoren Zion. Niet meedoen aan het slooperswerk, maar bidden om heeling van het gescheurde, is dat niet lieflijk?
Drie sloopende machten dreigen ook ons. Onze verdorven natuur zal nooit anders doen dan verscheuren; dat is het booze werk der oude natuur in eigen leven, in ons huis, in de Kerk en in den staat. Wie niet meer geestelijk dood is, weet en ziet dit zeer goed! O, die booze natuur openbaart zich, helaas, nog zoo vaak bij de Zionieten, ook bij de wachters op Zions muren; die booze natuur verbreekt de muren. Mannen broeders, laat dat van ons in deze synodeweek toch niet gezegd kunnen worden! Dit geldt toch niet voor u, broeder of zuster, dat gij heden uw natuur laat spreken, en Jeruzalems muren aan het verbreken Zijt? O, die booze natuur openbaart zich op de terreinen van het overige leven helaas ook zoo dikwerf. Denk maar aan de verkiezingsperioden en bij de werkstakingen. Verscheurende machten, geliefden, vergeten we het niet, ze zijn…. uit de hel.
Er is nog een verwoestende macht. Ik bedoel Jeruzalems vijand, 't Is niet noodig hem volledig te teekenen. De satan met heel zijn aanhang is hiermee genoemd. Het beest, de antichrist, heel de hellemacht bedoel ik er mee. Die vijand openbaart zich ook op onderscheidene wijze; zoowel in het persoonlijke, huiselijke, kerkelijke, als staatkundige leven. De vijand zoekt de tucht uit het huisgezin te verdrijven; hij heeft er een welgevallen in, als het kerkelijke leven met het politieke leven wordt verward; het is zijn wreed vermaak, als bij ziet, hoe de leer verwaterd wordt en het leven kwijnt. Mannen broeders, laten we waken, biddend waken, ook deze week. Satan zoekt de muren van Jeruzalem te scheuren. en ieder onzer neme deze ernstige waarschuwing ter harte, opdat hij niet eeuwig omkome.
Maar er is nog een derde verscheurende macht, 't Is zoo pijnlijk die te noemen. Die sloopende macht is de zonde der Zionieten. Op staatkundig terrein als in kerkelijk leven ondervinden we dit smartelijk. Kinderen Gods staan tegenover kinderen Gods, in plaats van naast elkander, in de scheur, door de zonde geslagen, op de knieën schuld te belijden en uit de diepte van ellende te roepen : „bouw de muren van Jeruzalem op”. Haat het kerkelijk naast-elkaâr-leven; 't is een gescheurd leven. Vergeten we dit niet. Neen, geliefden, wij willen niet lijmen en krammen. Dat knutselwerk vergaat en behaagt God niet. Maar waar ik met ernst op wil wijzen is dit: de scheur is er en blijft er door de zonde; zonde bij mij en bij u; zonde ook bij de levende Zionieten, die met ons niet samenleven. En inplaats van te roepen, te bidden om opbouwen, verscheuren we dikwerf nog meer; zetten we het slooperswerk voort. En ach, hoeveel scheuren en sloopen geschiedt er in eigen kring! Geliefde broeders, geve God te waken ook deze week, vooral tegen dit slooperswerk. Elk kind Gods heeft dit ook voor eigen leven te verstaan. David ondervond zoo pijnlijk, welk een slooperswerk de zondeverricht had; Gods volk kent dit pijnlijke bij ervaring.
Tegenover dit verscheurend werk staan wij machteloos. Zeker, we hebben te arbeiden, onze roeping is het Woord uit te dragen, zending te drijven, op te voeden, onderwijs te geven, gemeentelijken arbeid te verrichten en onze kerkelijke vergaderingen te houden.
Maar wat zullen wij bouwen, als God niet bouwt? Zullen wij ééne scheur heelen? Zullen wij éénen zondaar, van God losgescheurd, met God verzoenen ? Zullen wij één verscheurd Davids hart heelen? Kunt gij het, weenend kind Gods ? Wij kunnen scheuren, sloopen, maar niet, nooit bouwen. O, dat kan God alleen; Hij doet dit door Zijn Woord en Geest. Genadiglijk gebruikt Hij daartoe menschen. Zijn knechten mogen, als middelen in Zijn hand, bouwen. Maar 't is toch God, Die bouwt.
En de Zijnen bidden om dit bouwen.
Heerlijke, diepe, lieflijke, Gode verheerlijkende bede!
Bouw de muren van Jeruzalem op. Velen schenen levende steenen en vielen uit, veroorzaakten scheuren, o God, voeg vele steenen toe; uit onze kinderen en dierbaren, uit onze gemeenten en andere kringen, uit joden en heidenen. Bouw, o HEERE, op onze vaderlandsche erve ook nog eens aan het huis van den staat. Heel de scheuren in het hart en het leven van uw bemind Davids volk, dat soms zoo diep valt.
Bouw op; bouw Gij op!
Doe wel bij Zion; doe Gij wel!
At ons werk is stukwerk. Bouw Gij naar Uw gemaakt bestek. Dan zal 't vast gebouw van Uwe gunstbewijzen heerlijk rijzen. Ook deze week. Want, zoo de HEERE het huis niet bouwt, te vergeefs arbeiden deszelfs bouwlieden daaraan ; zoo de HEERE de stad niet bewaart, te vergeefs waakt de wachter.

III. Doe wel bij Zion, naar Uw welbehagen.
David pleit niet op Zions werken. De allerbeste werken der priesters en van het volk, zijn voor God een wegwerpeltjk kleed. Dit geldt ook voor de Nieuw-Testamentische gemeente met haar arbeiders ; dit raakt ook ons; wij kunnen, broeders, niet pleiten op ons werk. Wij hebben, daarop ziende, geen heil te wachten. En wie onzer, onder een vroom kleed, een farizeër koestert in zijn hart, en zoo hoopt in te gaan, zal in de diepte der hel storten.
David pleit ook niet op Zions rechten. Rechten, waarom God Zion zou moeten weldoen, en Jeruzalems muren zou moeten opbouwen, zijn er niet. Wie zal het beter verstaan dan David, die zijn schuld uitklaagt voor God ? O, als God in 't recht zou treden met Zion en gadeslaan al de ongerechtigheden, door de Davids kinderen bedreven, wat zou er dan volgen? En als God deed naar recht met onze kerk, met ons als ambtsdragers, met een ieder onzer persoonlijk, wat, wat hebben we dan te wachten? En als God deed naar recht met land en volk, o, wat zou dan het gevolg zijn? Krimpt uw ziel niet ineen? O, als God deed naar recht, dan zou de aarde zich moeten openen en wij zouden levend ter helle zinken. Neen, ook daarin hebben we geen pleitgrond.
Maar David heeft, door 't genadelicht des Heiligen Geestes een anderen pleitgrond ontdekt. Hij bidt: naar Uw welbehagen.
Dit woord is vol rijkdom der genade.
Wij zjjn van nature kinderen des toorns. Gods toorn is tegen ons ontbrand sinds wij verloren, in Edens hof, datgene, waarin de Heere een lust heeft, wat Zijn eigen werk was. Vreeselijk is nu, dat ons hart afstoot alles, waarin de Heer een welbehagen heeft. Zóó ontstellend is ons bestaan door de zonde ; zoo verdorven en vijandig Zijn wij.
Gods welbehagen is „de volzaligheid van Zijn Goddelijk genieten” genoemd. God heeft een welbehagen in het zaligen van zondaren. In de verkoren zondaren, die Hij van eeuwigheid aanmerkte als geschapen en gevallen, kon Hij Zich niet verlustigen buiten Christus; Hij heeft dan ook de Zijnen uitverkoren in Christus. Dat Hij zulk een volk verhoor is vrije gunst, die eeuwig Hem bewoog.
Maar naar dat welbehagen, dat God ten volle in Christus heeft, en dat Hij in Christus in Zion heeft, bearbeidt Hij Zion, doet Hij Zion wel, bouwt Hij Jeruzalems muren op.
Op dat welbehagen pleit David; dat is de hechte pleitgrond van den man naar Gods hart.
Op dat welbehagen hebben ook wij te pleiten. Dan zien we af van ons werk; dan erkennen we geen rechten te hebben; dan pleiten we op genade, op vrije gunst. Dan hebben we onzen pleitgrond in het welbehagen Gods, „in de volzaligheid van Zijn Goddelijk genieten”, in den Christus. Die aan Gods recht voldeed, door Wien Zion door recht verlost wordt en in Wien Zion al de zaligheid geeft. Die pleitgrond kan ook alleen een pleitgrond zijn voor doemschuldige zondaren, voor diepgevallen Adamskinderen. Naar dat welbehagen kan de Heere ons alleen verhooren. Wij pleiten dan alleen op Zijn eigen werk. Want waarin kan de Heere nu alleen Zijn welbehagen hebben? Immers niet in Zion op zich zelf genomen, maar in de Christus, in de vleeschwording des Woords, in de inwoning des Geestes, Die Zion zaligmakend bearbeidt tot een Hof des levenden Gods. De Zionieten worden gewasschen in het bloed des Lams en geheiligd door den Geest des Heeren en zoo kan de Heere Zich ook in Zion verlustigen.
Zouden wij, broeders, in onzen arbeid voor School en Kerk, voor huisgezin en Staat op iets anders kunnen pleiten? Zullen wij in deze week een anderen grond hebben, als wo bidden om den zegen over onzen arbeid? Zullen we zeggen, het advies dat we gaven, was zoo treffend; het werk, dat we deden was zoo volkomen; de voorarbeid, door de mindere vergaderingen verricht, was zoo onberispelijk? Alleen zoo iets te zeggen, is al zoo arm, zoo ellendig arm. Zullen we dan op ons knutselwerk kunnen wijzen, dat in onze handen nemen en zeggen : Heere, doe nu wel aan Zion en bouw Jeruzalems muren op? Zullen wij wijzen op onze prediking, op onzen arbeid in de gemeente en ons meeijveren voor de belangen voor land en volk?
Neen, als 't recht met ons staat, hebben we geen anderen pleitgrond dan David.
Zions wedergeboren kinderen leeren dit recht verstaan. Als de Heere dieper graven leert, ontdekt Hij door Zijn Woord en Geest niet alleen hoe langer hoe meer gruwelen, maar ook hoe langer hoe meer droggronden. Dan sterft de farizeër meer en meer in ons. Door genade leeren we verstaan, geen recht op eenig goed te hebben We verliezen den grond uit onze tranen, uit onze gebeden, uit onze gestalten, uit onze bevinding, uit ons zeggen, dat we zeggen, den grond uit alles te moeten verliezen en we leeren pleiten op Gods welbehagen alleen. Als Gods kind dan in den weg van struikelen en vallen steeds meer ervaart, hoe diep afhankelijk het is, hoe het nog steeds tot alle boosheid geneigd is; hoe gansch verdorven het is en welk een vuile bron van wanbedrijven het in zich omdraagt, dan leert het in een diep smartelijken weg, dat er in hem nooit iets gevonden kan worden, waarin de Heere Zich zou kunnen verlustigen. In dien weg wordt Christus zoo noodzakelijk en dierbaar en dan leert Gods kind het werk des Geestes recht als onmisbaar kennen. Alleen om Jezus wil, in Wien God al Zijn welbehagen heeft, kan hij de Zijnen gedenken.
Hoe deerlijk, als de Heilige Geest ons dat leerde en door 't geloof gaf te omhelzen dien dierbaren Borg. O, de arme en ellendige gunstgenooten Gods pleiten niet op eigen werk; verlaten zich niet op vleesch en bloed, als Gods Geest hen leidt in het heiligdom en hen onderwijst in de verbonds-geheimenissen. Neen, dan zullen ze in hun bidden alleen pleiten op het welbehagen Gods in Christus Jezus, roemen in dat vrije genadewerk. Juist in den weg van strijd, van struikelen en vallen, van verzoeking des satans en der hel, van verleiding der wereld en worsteling met eigen vleesch en bloed leeren ze dit verstaan, In den weg, waarop de farizeër sterft en Gods kind leert, dat hij als een goddelooze moet gerechtvaardigd worden, wordt ook verstaan, dat Zijn gebed alleen Gode welbehagelijk kan Zijn door des Geestes werk en alleen verhoord kan worden naar Gods welbehagen. In deze diepten leert de verkoren kerk, het levende Zion, deze dingen kennen. Naar dat welbehagen zal God Zion wel doen en Jeruzalems muren bouwen, naar dat welbehagen worden de verkorenen toegebracht en zal de bruid van het Lam door de geweldige branding, vlak voor de have der eeuwigheid heen komen ; naar dat welbehagen zal Zion, door kruis en druk heen, worden geheiligd en eens, schooner dan de meest schitterende diamant, te voorschijn komen en blinken in heerlijkheid. En zoo wordt van het levende Zion en door het levende Zion Zions roempsalm geleerd, dien ook wij willen zingen :

Gij toch, Gij Zijt hun roem, de kracht van hunne kracht;
Uw vrije gunst alleen wordt d'eere toegebracht;
Wij steken 't hoofd omhoog, en zullen d'eerkroon dragen,
Door U, door U alleen, om 't eeuwig welbehagen;
Want God is ons ten schild in 't strijdperk van dit leven,
En onze Koning is van Isrels God gegeven. Ps. 89 : 8,

David heeft een hechten pleitgrond, als hij bidt om Zions heil.
Doe wel bij Zion; David bidt om Zions heil. Zalig voorrecht een bidder te mogen Zijn. Uit dit woord en uit heel den psalm blijkt duidelijk, dat David een bidder gemaakt is door den Heiligen Geest. Hier stijgt reukwerk des gebeds op, dat den Heere behaagt. Hier is heilig reukwerk, vrucht van de gemengde specerijen der genade Gods.
David bidt om Zions heil. Hier is geen goede spreker aan 't Woord; hier wordt niet getwist, ook niet gescholden, niet gelasterd, maar gebeden, geliefden, recht, heerlijk gebeden. Zalig, wie als David, het gebed voor Zion beoefenen mag. Zeldzaam wordt dit recht beoefend.
't Lust me niet om te spreken over het twisten en kijven in Zion; wil niet spreken over het kwaadspreken en lasteren, dat ge ook al binnen Zion vinden kunt. Wil er op wijzen, dat David voor Zion bidt.
Broeders, laten we biddend onzen arbeid mogen verrichten ; gemeente bidt met ons en voor ons en laten we samen onze verwachting hebben van den grooten Voorbidder Jezus Christus.
Zòò trekken we op, want er is, ten spijt van afval en Godsverachting, nog een overblijfsel naar de verkiezing Gods. Zion is niet weg; Zion gaat nooit weg; de poorten der hel zullen Zion nooit overweldigen. Ook heden kunnen we met Da Costa nog zingen :

„Maar 't overblijfsel leeft! Trots Wet- en Woord verkrachting,
daar is een toekomst voor 't geloof! een heilverwachting
voor onze zuchtende aard! Daar is een Christuskerk,
niet in de gunst des Tijds, maar in haar Heiland sterk.”

Voor die Kerk bidden we : Doe haar wel Heere; bouw haar op.
IV. Zoo hebben te bidden Zions wachters, ze moeten op de muren van Zion waken;ze moeten krachtige bazuinstooten laten hooren als de gevaren dreigen; ze moeten op die muren en aan die muren, als middelen in Gods hand arbeiden; ze  moeten de Zionieten leeren en leiden, maar bovenal hebben ze voor Zion te bidden. Doen we dat genoeg, mannen broeders? Hebben we eelt op onze knieën vanwege ons bidden voor Zion? Kost het ons slapelooze uren? Worstelen we om de komst van Gods rijk; om den bouw van Jeruzalem ; om de eenheid der Bruid ; om het komen van den Bruidegom? Elke vraag is een aanklacht, die ons diep beschaamt O, Zions wachters, bidden, bidden we toch meer als David: Doe wel bij Sion, naar Uw welbehagen, bouw de muren van Jeru zalem op.
Zoo hebben te bidden Zions kinderen. Binnen Zions muren woont een volk, dat: bidden geleerd heeft en bidden leert. Behooren wij er ook toe? Die in Zion geboren. is, is een geboren bidder; in hem woont de Heilige Geest en door dien Geest stijgt het reukwerk des gebeds op. Die bidders smeeken ook om Zions heil. Hoe staat het in dit opzicht met u, volk Gods? Is er bij u een aanhouden als bij Jacob en bij de Kananeesche? Is er niet veel verslapping in dit opzicht? Verraadt het pad naar uw bidvertrek niet, dat ge er weinig komt? En als ge nog gedurig, als Daniël, in uw opperzaal komt, is er dan nog gebed om Zions heil? Wie, wie van Gods kinderen gaat hier vrij uit? O, mocht er in onzen tijd meer een biddend Zionsvolk Zijn, dat het gemengde reukwerk des gebeds veel opzendt. Te zeld zaam is dit bidden.
Maar als Zions wachters èn Zions kinderen al baden, gelijk David bad, het zou, zonder meer, Zion nog geen heil aanbrengen; ja, zonder meer, zouden er geen biddende wachters en biddende kinderen kunnen zijn.
Doch er is meer. Boven Zion woont en troont Zions Heere, Jezus Christus, de eenige voorbidder, de groote Hooge-priester des gebeds. Hij bidt, blijft bidden ; O Vader, doe wel bij Zion, bouw de muren van Jeruzalem op. En zijn gebed is volmaakt: Zijn gebed wordt altijd verhoord en daarom zal Zion ook wel gedaan worden en zullen Jeruzalems muren worden gebouwd. Er is nòg meer. In Zion woont Gods Geest. Dat is vrucht van den grooten Hoogepriester Jezus Christus, en de Heilige Geest bidt in de levende Zions kinderen en ware Zions wachters. Zoo rijst, door Gods Geest, in Christus geheiligd, het ware gebed door Zion op en dit gebed zal heerlijk worden verhoord.
Dit woord roept ons, praeadvisours en afgevaardigden, allereerst toe: onderzoekt u nauw. Wij worden tot biddend arbeiden geroepen. En al zijn wij afgevaardigden, daarom zijn wij nog geen levende Zionieten en biddende wachters.
Dit woord roept een ieder toe zich nauw keurig te toetsen aan den eenigen toetssteen.
Wij zijn geen wedergeboren, levende Zionieten krachtens geboorte uit Christenouders krachtens het verbond, krachtens onzen doop, of onze belijdenis. Wij zijn wedergeboren, als Gods Geest ons levend gemaakt heelt. Dan hebben we de breuk der zonde leeren kennen. Is dit waar voor u en mij ? Hebben we levendig, bevindelijk leeren kennen, dat we God missen ? Is het geheiligd schuldbesef van David en zijn bidden des geloofs om genade ons niet vreemd ?
De levende Zionieten leeren ook, dat Zion naar recht verlost wordt. Met David belijden ze :

Ik heb gedaan, dat kwaad was in Uw oog;
Dies ben ik Heer', Uw gramschap dubbel waardig;
’k Erken mijn schuld, die U tot straf bewoog;.
Uw doen is rein, Uw vonnis gansch rechtvaardig.

Die levende Zionieten leeren ook de noodzakelijkheid van het offer, van de eenige Offerande kennen; de noodzakelijkheid van Hem, Die het zelf offerde, Jezus Christus den eenigen Borg en Middelaar. Op Hem leeren ze hun schuldige handen leggen on Hem door ’t geloof, naar Gods Woord omhelzen. In de belofte van het Evangelie wordt Hij toch, de? Beloofde, aangeboden. Maar om de belofte, en in de belofte den Beloofde en door den Beloofde den Belover te omhelzen, moet ik èn de belofte èn den Beloofde èn den Belover door Gods Woord en Geest leeren kennen. Wie zóó de belofte omhelst, ja, die heeft iets anders dan een historisch geloof. Die heeft ook alleen in den weg des gebeds dit heil verkregen. En zou zulk een bidder dan Zion vergeten! Dat kan niet; zulk een bidt mee: Doe wel bij Sion, naar Uw welbehagen ; bouw de muren van Jeruzalem op.
Wie nog vreemd van dit heil is, bedenke toch, dat onze God een verterend vuur is Zondaar, hoe zult gij voor God bestaan, als Hij u niet naar Zijn welbehagen in Christus gedenkt? Dringe dit u nog tot roepen om genade. Nog biedt God het genadeheil aan; heden kunt ge nog behouden worden; heden kunt ge nog in Zion geboren worden. Wij bidden u, van Christus wege, laat u heden, heden nog met God verzoenen.
Veel levende Zionieten zullen moeten erkennen, dat het gebed te veel verslapt is; dat er te weinig heilig reukwerk opstijgt. Beschaamd moeten we dan buigen en ons voor den Heere verootmoedigen. Smeeken we tevens veel om het vuur, het werk des Geestes, opdat we weder recht èn voor ons zelf èn voor Zion bidden mogen.
Zalig, die dit bidden levendig mogen beoefenen.
John Knox, de beroemde Schotsche hervormer sloeg, in den moeilijksten tijd van zijn leven vol worstelen en zorgen, op een avond in zijn studeervertrek zijn boeken dicht, 't Was tijd om ter ruste te gaan. Maar éér hij dit deed ging hij in 't gebed. Een vriend, die bij hem logeerde, hoorde den hervormer bidden: „o God, geef mij Schotland, of ik sterf.! Toen werd er een oogenblik niets gehoord. Maar daarop hoorde de vriend andermaal bidden, met trillende stem uit een door tranen Bewogen gemoed: „o God, geef mij Schotland, of ik sterf!” - 't Was weder stil ; de pauze duurde langer …. Doch hoor! als een noodkreet, .wordt voor de derde maal beluisterd : „o God, geef mij Schotland, of ik sterf.
Hebben wij zóó leeren bidden, zóó leeren worstelen? Wie onzer staat niet beschaamd?
Zions wachters, o mochten we zóó leeren roepen, mocht, als een noodkreet onzer ziel Worden gehoord: o God, doe Zion wel, naar Uw welbehagen; bouw de muren van Jeruzalem op, of.,.. ik sterf!
Zondaren, mocht de noodkreet uwer ziel beluisterd worden: o God, red mij … of ik sterf.
Kinderen Zions, in Zion geborenen, mocht er zóó meer èn voor u zelf en voor Zion gebeden worden. O, nu stemt gij mij zeker toe, dat dit bidden zeldzaam is in haar beoefenen.
Maar Gode zij dank, boven Zion bidt een ander, de eenige Voorbidder en Die bidt: o God geef Mij Zion, want…. Ik ben gestorven en Ik leef en Zion zal met Mij leven, naar Uw welbehagen, eeuwiglijk.
Daarom mag de rechte bidder versterkt opstaan en gaan tot den arbeid, tot de worsteling,
Want God zal aan Zijn Zion hulp bewijzen, En Juda's steen herbouwen uit het stof.
Daar zal Zijn volk weêr wonen naar Zijn raad,
God eeuwig hun Zijn volle gunst betoonen;
Daar zullen zij, Gods knechten, met hun zaad,
Zij, die Zijn Naam beminnen, erf'lijk wonen.
Amen

1) Hebr. 12 : 22—29.
2) Idem.
3) 1 Cor. 7 : 14.
4) Rom. 2 : 28, 29.
5) Amos 6 : 1.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 31 juli 1925

De Wekker | 6 Pagina's

Doe wel bij Zion

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 31 juli 1925

De Wekker | 6 Pagina's