Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het onmogelijke mogelijk gemaakt 2

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het onmogelijke mogelijk gemaakt 2

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Want hetgeen der wet onmogelijk was, dewijl zij door het vleesch krachteloos was, heeft God, Zijnen Zoon zendende in gelijkheid des zondigen vleesches, en (dat) voor de zonde, de zonde veroordeeld in het vleesch; Opdat het recht der wet vervuld zoude worden in ons, die niet naar het vleesch wandelen maar naar den Geest.Rom. 8 : 3, 4.

Kan de eisch Gods niemand behouden, omdat wij allen, in Adam, ons bondshoofd, gevallen, zondig zijn en dus dienstknechten der ongerechtigheid tot ongerechtigheid, de genade Gods maakt de zaliging van den zondaar mogelijk voor God.
Door, voor ons onbegrijpelijke, liefde bewogen heeft de drieëenige God gedachten des vredes over het gevallen menschdom. Het heeft Hem behaagd, om, waar allen lagen onder hetzelfde oordeel van de wet der zonde en des doods, sommigen, ter betooning Zijner liefde en ontferming, te verkiezen tot de eeuwige zaligheid, de anderen over te geven aan het oordeel der verdoemenis, waarin de mensch gevallen is. Men is gewoon, hieraan toe te voegen: tot betooning Zijner gerechtigheid. Dit wekt evenwel den schijn, alsof bij de verkiezing tot zaligheid die gerechtigheid nu niet zoo zeer in rekening komt. Meenen wij dit, dan vergissen wij ons.
Er is bij den Heere geene vooropzetting noch achteruitzetting van één der deugden in het goddelijke Wezen. Zoo kan er bij Hem, in het zaligmaken van zondaren geen door-de-vingeren zien der zonden zijn. Ook kan Zijne genade niemand toekomen bij wijze van vorstelijke gratie; deze is toch, al is zij ook wettelijk, eigenlijk eene schending of opschorting van het recht. Er kan geene genade zijn, tenzij het recht Gods volkomen genoegdoening erlangt. Nu wordt dat recht geoefend in de verwerping en verdoemenis dergenen, in wie de Heere geen welgevallen heeft. In de verwerping ligt absoluut geen onrecht, derhalve ook niet in de verdoemenis.
Met degenen, die behouden worden, staat het evenwel anders. Zij ontvangen de straf, die zij vanwege hun zondaar-zijn waardig zijn, niet. Toch is er geene opschorting van het recht, ook niet in dezen. Er kan van een genadig voorbijgaan gesproken worden, maar dit is dan, omdat het oordeel, gelijk het in zijn ganschen omvang den gekenden zou moeten treffen, is gekomen over den Borg en Middelaar van het verbond der genade, Jezus Christus, Gods ééngeboren Zoon, die als Borg van eeuwigheid door den Vader voor Zijne gekenden is verordineerd, voor hen in de volheid des tijds door den Vader in de wereld is gezonden, en voor hen geworden is uit eene vrouw, geworden onder de wet. (Gal. 4 : 3).
De apostel zegt, dat Hij is gezonden in gelijkheid des zondigen vleesches. Vat dit „in gelijkheid” niet op in den zin van „overeenkomstig”, dat de gedachte zou kunnen wekken, eene gedachte, die reeds in de eerste eeuwen der christenheid opgeld gedaan heeft, alsof de Heiland eigenlijk niet een waar, een echt menschelijk lichaam heeft gehad, doch slechts den schijn, den vorm, niet het wezen. De evangeliën leeren ons dat anders kennen. Hij. die geboren is uit de maagd Maria, heeft ons vleesch en bloed. „Het Woord is vleesch geworden.” Onze Heere is zoo waarachtig mensch. Onze menschelijke natuur heeft Hij aangenomen. Toch is er verschil, niet in de stof des lichaams, maar in hetgeen wij als ingekomen door onzen val in Adam bezitten. Ons vleesch is zondig. Ziel en lichaam zijn verdorven. Ach, de mensch weet niet welk eene dwaasheid hij begaat, als hij op de voortreffelijkheid (?) van een van beide zich verheft! Van nature zijn onze leden der zonde onderworpen. Zoover gaat evenwel de gelijkheid niet, dat dit ook zoo zoude zijn bij den Heere Jezus. Dit is het onderscheid. Wel waarlijk vleesch, d. i. waarlijk mensch, doch geene zonde. Onze Heiland heeft, naar het woord des apostels (2 Cor. 5 : 21), geene zonde gekend; zij was niet in Hem. Het Heilige, uit Maria geboren door de ontvangenis des Heiligen Geestes, kent geene zonde. Men recht kon de Heere dan ook Zijnen vijanden vragen: Wie van u overtuigt Mij van zonden? „Hij is den broederen in alles gelijk geworden, uitgenomen de zonde.
Ware de Christus niet in de gelijkheid des zondigen vleesches, doch in zondig vleesch gekomen, Hij zou persoonlijk daardoor schuldig gestaan hebben voor God, Hij had onder het oordeel Gods moeten ondergaan; Hij had den last des eeuwigen toorn Gods niet kunnen dragen.
In de menschelijke natuur was gezondigd, zoo moest ook, zou er zaligheid mogelijk zijn, door die natuur voldoening gegeven worden aan bet recht des Heeren, en dat naar beide zijden.
Nu had de Heere Jezus niet noodig voor Zichzelf te boeten, aangezien Hij geene zonde had.
Door de zending Zijns Zoons in gelijkheid des zondigen vleesches heeft de Vader, de zonde veroordeeld, d. i. gestraft in het vleesch. In den Zoon van Zijn eeuwig welbehagen is het, dat God de zonde Zijner uitverkorenen bezoekt en straft, opdat zij zouden worden rechtvaardigheid Gods in Hem.
Niet alleen het gezonden worden, het komen, was daartoe voldoende. Gelijk bij andere gelegenheden de apostel geheel de beteekenis van den Christus als samentrekt op het kruis of op de opstanding, zoo hebben wij ook hier te denken aan Christus' geheele werk, waarvan de zending in de wereld de aanvang was.
Zou in Hem de zonde veroordeeld worden in het vleesch, dan was het komen in de wereld alleen niet voldoende. Neen, Hij moest door lijdelijke en dadelijke gehoorzaamheid het recht des Vaders dragen en volbrengen.
Hij heeft dat recht gedragen!
Gedurende Zijn gansche leven, maar inzonderheid aan het vloekhout van Golgotha, heeft Hij geleden, hoewel Hij geene zonde had.
Aan het kruishout is Hij verlaten van God, Zijnen Vader, hoewel Hij was de Zoon in Wien de Vader welbehagen heeft en geene ongerechtigheid in Hem werd gevonden.
Hij is gestorven en alzoo is op Hem, den Schuldelooze, gekomen de dreiging op de overtreding van het gebod des Heeren.
In Hem is vervuld, wat Jesaja voor eeuwen zag als voldongen feit:
„Hij was veracht en de onwaardigste onder de menschen, een man van smarten en verzocht in krankheid; en een iegelijk was als verbergende het aangezicht voor Hem; Hij was veracht, en wij hebben Hem niet geacht.
„Waarlijk, Hij heeft onze. krankheden op Zich genomen, en onze smarten, die heeft Hij gedragen; doch wij achtten Hem, dat Hij geplaagd, van God, geslagen en verdrukt was.
„Maar Hij is om onze overtredingen verwond, om onze ongerechtigheden is Hij verbrijzeld; de straf, die ons den vrede aanbrengt, was op Hem, en door Zijne striemen is ons genezing geworden.
„Wij dwaalden allen als schapen, wij keerden ons een iegelijk naar zijnen weg; doch de Heere heeft onzer aller ongerechtigheid op Hem doen aanloopen.
„Als....
Doch waartoe zullen wij meer afschrijven ! Neem uwen bijbel, dat dierbare Woord, en lees, God geve met toepassing op en voor uzelf, dat schoone drieënvijftigste hoofdstuk!
De Gezondene des Vaders is de Plaatsbekleder, de Borg van Gods gekenden !
En, naar het recht, deelen allen, die in Hem verkoren zijn, in Zijn lijden en sterven, doch ook in Zijne opstanding en verheerlijking.
In Hem heeft God de zonde gestraft door Zijn vergeldend recht op Zijnen Zoon te doen neerkomen. Daarom kan er een weg van God zijn tot den zondaar, opdat Hij hem genade bewijze,
Hoe had ooit de gevallen mensch die oplossing kunnen denken?
Wat ondergrondelijke liefde!
Zoo is er dan mogelijkheid om zalig te worden voor degenen, die de Heere in Zijne ontferming verkoor. En niet alleen mogelijkheid. Er is zekerheid voor hen. Zou God de zonde eerst in den Borg en daarna in degenen, voor wie de Borg gezonden is, straffen?  
Neen, het is recht dat God de zonde vergeeft, dat Hij zaligheid schenkt!
Maar mijne ziel zegge: Wat genade!
F. Lengkeek

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 oktober 1925

De Wekker | 4 Pagina's

Het onmogelijke mogelijk gemaakt 2

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 oktober 1925

De Wekker | 4 Pagina's