Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Gebedsverhooring 1

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Gebedsverhooring 1

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Elia was een mensch van gelijke bewegingen als wij, en hij bad een gebed, dat het niet zoude regenen, en het regende niet op de aarde in drie jaren en zes maanden, en hij bad wederom, en de hemel gaf regen en de aarde bracht hare vrucht voort.Jac. 5 : 17, 18.

De apostel Jacobus legt in zijnen zendbrief den nadruk op het geloof in zijn werkdadig karakter; het geloof dus niet louter als een wel voor waar houden, wat geopenbaard is, niet als een belijdenis der lippen, zelfs niet als bespiegelende werkzaamheid, maar als zaak des harten, werkende de werken Gods, doende Zijnen wil, volgende Zijnen weg. Het geloof is leven en dat leven openbaart zich. Het openbaart zich in een beleven der belijdenis; daarom doet het. Het vliedt de zonde en de ongerechtigheid, zoekt en jaagt naar heiliging van den levenswandel, naar de verheerlijking Gods. En waar het zich inzonderheid ontplooit in het vertrouwen, daar wordt het gekend, zoowel in zijn toevluchtnemend karakter, als daar, waar het, opgewassen, rust in den drieeenigen God.
Dat vertrouwen des geloofs uit zich in het gemeenschap zoeken en oefenen met den Heere in den weg des gebeds. Heilige handeling ! Mochten wij er veel behoefte aan hebben! Maar ook, laten wij den Heere er ootmoedig voor danken, dat Hij gebeden wil zijn ! Want nu is er hope op uitkomst in onzen nood, nu is er een weg, waarin de geloovige zijne nooden en behoeften kan bekend maken aan Hem, „die kan en wil en zal in nood, zelfs bij het naad'ren van den dood, volkomen uitkomst geven.” Wat zou het leven zijn zonder gebed? Geen Christen, die er buiten kan! En ook — geen Christen, of hij ervaart het voor en na, dat hij te doen heeft met den HEERE, Hoorder en Verhoorder des gebeds.
Het is op die werkzaamheid des geloofs, het gebed, dal de apostel voornamelijk wijst aan het einde van zijnen brief. Een dood geloof, d. i. een geloof zonder de werken des geloofs, is ook een geloof zonder gebed. Het levende geloof spreekt er zich in uit. En dat gebed, het gebed des geloofs, d.i. het gebed des rechtvaardigen, vermag veel.
Als bewijs daarvoor beroept zich de apostel op de historie van Elia, den Thisbiet.
Van twee gebeden spreekt ons de apostel, ook hierin door den Heiligen Geest gedreven. Immers, in Elia's geschiedenis, gelijk wij die vinden in het Boek der Koningen, lezen wij wel van de profetie aan Achab, dat er dauw noch regen zoude zijn, tenzij naar Elia's woord. Van een bidden lezen wij daar niet. De vuurprofeet verschijnt plotseling, zonder eenige voorbereiding, in het verhaal, als een bliksemstraal in den nacht van Achabs zonde en Israëls overtreding. Wat daaraan voorafgegaan is, lezen wij niet. Jacobus licht den sluier op en toont ons een biddenden profeet. Hij spreekt ons hier toch van een gebed, dat aan de groote droogte in Achabs tijd voorafging.
Hoe kwam Elia daartoe?
Er is geen waar gebed dan door de werking des Heiligen Geestes. De Heere, die het gebed hoort, kroont in dat hooren Zijn eigen werk. Dat werk is echter niet eene zaak, die wij los van den bidder kunnen denken; hij is er in betrokken. Zoo heeft Elia medegeleefd met zijn tijd, al is hij met zijn tijd niet medegegaan,
Elia wordt onder den afval des volks niet slechts bewogen door de overleggingen van zijn verstand, overleggingen, die hem het ergste doen vreezen, als hij let op den achteruitgang van Abrahams zaad. Voorzeker is dit niet uitgesloten, want in zijn tijd neemt de afval eene schrikbarende gestalte aan. Was Jerobeams afgoderij zonde tegen het tweede gebod van 's Heeren wet, Achab gaat onder aanvuring van Izebel rechtstreeks in tegen het eerste. Geen kalveren te Dan en te Bethel als voorstellingen van Jehova, maar Baäl en Astarte in de plaats des Allerhoogsten. En wie eenigszins bekend is met de wegen des heidendoms, vooral met die van het heidendom rond het oostelijk deel der Middellandsche zee in vroeger eeuwen, weet, dat de dienst van Baäl en Astarte gepaard ging met de grofste onzedelijkheid, waardoor Israël in zijn maatschappelijk, huiselijk en persoonlijk leven vergiftigd werd en in slavenboeien werd geklonken. Vleeschelijke lust en eigenliefde, tegen natuurlijke zonden stompten het geweten af en heel het volk werd afgevoerd van den weg des Heeren, en zeide als met sprekende daden tot den Heilige Israëls: „Wijk van ons, want aan de kennis Uwer wegen hebben wij geen lust !’
Maar meer nog dan zijn verstand, raakten deze dingen Elia's hart. De Apostel beschrijft hem ons als een rechtvaardige, een opgezochte en begenadigde des Heeren, die door genade in's Heeren wegen mocht wandelen, behouden van het verkeerd geslacht, waaronder hij leefde. En als wij ons dat indenken, dan kunnen wij ons hem niet anders voorstellen, dan dat hij, evenals voorheen een Lot in Sodom, zijne rechtvaardige ziel voortdurend gekweld heeft, ziende den smaad en den hoon, zijnen God aangedaan. In hem toch is de liefde Gods uitgestort! Hoe zal hij terneer gezeten hebben, lijdende onder al het onrecht, al de zonde, die hij hooren, die hij zien moest! Smart heeft zijne ziel aangegrepen en vervuld. O, hij heeft als gunstgenoot des Heeren — om het zoo eens uit te drukken — te doen met God, den God der trouwe, der liefde, des Verbonds. Ach, dat hij zien moet de miskenning van Hem, dien hij heeft leeren kennen als zijn leven; dat hij hooren moet de lastering van Zijn dierbaren Naam! Het doet hem pijn, om 's Heeren wil.
Maar hij heeft ook te doen met het volk! De algemeene indruk, dien wij van Elia's optreden krijgen, is die van hardheid. Hij is de boetgezant, de profeet, die inzonderheid tot taak heeft het „wee!” aan te zeggen. Toch meenen wij te moeten zeggen, dat onder de meer zichtbare schors een kern van zachtheid wordt gevonden; dat Elia heeft een teergevoelend, mededeelzaam hart ; dat hij kent, dat innige, diepe medelijden met den mensch buiten God, omdat hij zelf het „nabij God te zijn” heeft leeren kennen, liefhebben, waardeeren. Genade maakt mededeelzaam. Elia's ziel heeft ook geschreid om des volks wil. Waar gaat het heen? Altijd verder van den Heere af, steeds dieper zinkende in zijne ellende. Als een hollend paard loopt het, als blind, het verderf tegemoet. Gaat het zoo voort, het volk zal verdorven moeten worden; het zal moeten dragen het loon zijner ongerechtigheid. Straks wordt het mogelijk overgeleverd aan den een of anderen vijand, die de lieflijke plaatsen zal verwoesten, die met Israëls bloed de aarde drenken zal, en man en vrouw en kind zal wegvoeren in ballingschap, 't Zal recht zijn, zeker! En dat is nog het ergste niet. Tijdelijk leed duurt hoogstens een kort menschenleven. Maar heeft niet ieder Israëliet eenmaal persoonlijk rekenschap af te leggen van hetgeen in het lichaam geschiedt? Wat zal er worden van volk en enkeling! — De gedachte aan tijd en eeuwigheid doet Elia's hart beven voor het volk, dat hij liefheeft, liefheeft vooral als volk des Verbonds, om 's Heeren wil.
Wat, wat is tegen al die afwijking, dien afval, dat verderf te doen? Hoe zal Israël behouden worden? Getuigen! Gewis, Elia zal, als profeet des Heeren, zijne waarschuwende stem verheven hebben om een „tot de wet en de getuigenis” den volke te doen hooren. Hij zal het volk gewezen hebben op het recht en ook op de verbondstrouw en weldadigheid des Heeren, om eenerzijds het volk af te schrikken van den zondigen weg, anderzijds het te lokken tot wederkeer tot den Heere.
Was zijne stem die eens roependen in de woestijn? Zag hij geen vrucht op zijne prediking? Zeker zal mede zijn woord er, onder den zegen des Heeren, toe hebben bijgedragen, dat er, gelijk de Heere hem later verzekerde op den Horeb, nog zevenduizend waren overgebleven, die de knie voor den Baäl niet hadden gebogen, noch zijn beeld gekust. Elia weet dat niet; God houdt dikwijls voor Zijne knechten verborgen den zegen op hun arbeid geschonken.
Van een terugkeer des volks in zijn geheel, als volk des Verbonds, is echter geen sprake. Eerder wordt het tegendeel gezien!
Wat moet Elia doen, om zijn volk te redden ? De zegeningen hebben het niet verteederd voor het aangezicht des Heeren; het woord der prediking doet het blijkbaar geen nut. En hij draagt het volk op zijn hart, hij die als profeet toch ook priester is in dezen zin. O, waarschijnlijk is Elia teruggeschrikt, toen de Geest des Heeren hem leidde tot de noodzakelijkheid van een harden, zeer harden weg voor Achab en het volk. En toch — hij heeft er, naar het woord des apostels om gebeden. Hij is het eens geworden met den Heere in zijn strijd voor het volk. En hij heeft dien ontzettenden weg van honger afgebeden als gunst voor Israël, opdat het zich bekeeren mocht. „En de Heere hoorde zijn gebed en het regende niet op de aarde in drie jaren en zes maanden.”
Aan het tweede gebed, door Jacobus genoemd, dat Elia bad en de hemel gaf regen, ligt eene belofte des Heeren ten grondslag. Elia heeft in den regenloozen tijd vertoefd, eerst aan de beek Krith, daarna bij de weduwe te Zarfath. „En na vele dagen,” zoo lezen we, „geschiedde het woord des Heeren tot Elia, in het derde jaar, zeggende: Ga henen en vertoon u aan Achab, want Ik zal regen geven op den aardbodem.” In de gehoorzaamheid des geloofs is de man Gods heengegaan.
Wij zullen ons niet ophouden met Elia's ontmoeting met Obadja en later met Achab, noch met het schetsen van het machtige tooneel op den Karmel, waar de dwaasheid van den Baaldienst zoo klaar aan den dag kwam en de Heere zoo kennelijk betoonde, dat Hij alleen God is Wij staan niet stil bij de belijdenis des volks, „de Heere is God, de Heere is God!”— noch bij het ombrengen der profeten Baäls, Wij zien Elia, biddende om regen!
Ook hier de grond van Elia's gebed niet in hemzelf, al gaat het niet buiten hem om. Of zou Elia in die drie jaren en zes maanden zich geheel los gevoeld hebben van het volk, niet geschreid hebben over de volharding der kinderen Israëls, die niet vraagden naar de roede en naar Hem, die haar besteld had? Neen, daarvan kunnen wij overtuigd zijn, dat èn aan de Krith èn te Zarfath is gebeden en geworsteld en dat 's Heeren woord ook een antwoord is geweest op Elia's biddend leven. De grond daarvan ligt echter in de werking des Heiligen Geestes. Deze deed Elia de belofte, „Ik zal regen geven op den aardbodem”, vasthouden en op die belofte pleiten. De belofte maakt Elia niet werkeloos. Hij zegt niet: „De Heere heeft het gezegd en dus zal het wel komen!” Het gaat hem als de discipelen, als zij wachten op het aangedaan worden met kracht uit de hoogte; dan zijn zij eendrachtelijk biddende en smeekende. De belofte is voor den profeet geen oorkussen om op te rusten, maar pleitgrond voor, versterking in zijn bidden. Wie meent eene belofte van den Heere ontvangen te hebben, terwijl werkzaamheden er mede ontbreken, heeft wel toe te zien, of hij met het heilige ook speelt. Gods werk noch in belofte, noch in vervulling, laat ledig. Het geeft oefeningen des geloofs. De Heere stelt het vaak tot nut der Zijnen op de proef, opdat zij er door geoefend worden.
Ook Elia's geloof is beproefd.
F. Lengkeek

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 november 1925

De Wekker | 6 Pagina's

Gebedsverhooring 1

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 november 1925

De Wekker | 6 Pagina's