Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Onze onsterfelijkheid 54

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Onze onsterfelijkheid 54

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wanneer men nog aanvoert voor een werkelijke verschijning van Samuël, dat dit o, m. ook blijkt uit de groote ontsteltenis van de toovenares, dan is zulk een ziens wijze alleen uit een al te oppervlakkig lezen van dit schriftgedeelte te verklaren. Zeker wij lezen vers 12 „toen nu de vrouw Samuël zag, zoo riep zij met luider stem en de vrouw sprak tot Saul, zeggende, waarom hebt gij mij bedrogen, want gij zijt Saul.” Uit deze woorden blijkt niet, dat deze vrouw ontsteld is omdat zij Samuël zag opkomen, maar omdat zij Saul nu eerst herkende. Saul toch heeft zich vermomd en bij het binnentreden van de woning der toovenares was niet aan hem te zien, dat hier Israëls koning den voet over den drempel heeft gezet. Het moet voor deze toovenares een oogenblik vol van de hevigste emoties geweest zijn, toen zij in haar helderzienden toestand den Koning herkende. Immers hier stond haar leven op 't spel, en de grootste vrees, die deze vrouw altijd achtervolgde bij het uitoefenen harer praktijken, was altijd de gedachte, dat Saul van haar waarzeggerijen zou hooren en haar dan in den kerker zou sluiten of wie weet, met den dood zou straffen. Dat de vrees bij de waarzegster altijd door haar brein spookte, komt duidelijk uit in het 9e vers. Zoodra toch Saul aan haar vraagt „voorzeg mij toch door den waarzeggenden geest en doe mij opkomen, dien ik tot u zeggen zal,” dan antwoordt de vrouw direct. „Zie, gij weet, wat Saul gedaan heeft, hoe hij de waarzegsters en de duivelskunstenaars uit het land heeft uitgeroeid, waarom stelt gij dan mijne ziel een strik om mij te dooden.”
Het was dus de vrees voor den dood, die haar telkens weer onder haar praktijken aangreep en die haar tot groote voorzichtigheid aanspoorde. En eerst, nadat haar onder eede gezworen is, vers 10, dat haar geen leed zou geschieden, stelt zij zich disponibel om aan den wensch van Saul te voldoen. Maar in dit verband verklaart het zich nu zonder eenige moeite, dat de vrouw zoo zeer ontstelde, toen zij Saul zelf herkende. Dat stond hoegenaamd niet in verband met het werkelijk verschijnen van Samuël, maar alleen in verband met den angst en vrees dezer vrouw, die nu den Koning zelf herkende, en een rilling van schrik door haar gansche ziel voelde varen. Wij hebben dus geen enkele reden om uit de ontsteltenis dezer vrouw te besluiten tot een reëele verschijning van Samuël.
Wel is waar, dat Saul niet anders meent, dan dat Samuel zelf tot hem spreekt. Maar hoe hoog wij die meening van Saul moeten taxeeren, kan vooreerst hieruit duidelijk worden, dat de schrift niet zegt, dat Saul Samuel ziet. Alleen de toovenares zegt tot Saul, dat een verschijning van een oud man ontwaart en hieruit maakt Saul's gejaagde ziel aanstonds de conclusie, dat dit Samuel moet wezen. Nu verwondert ons die gevolgtrekking van Saul niet. Wanneer wij dit schriftgedeelte met eenigen aandacht lezen, dan merken wij, dat Saul hoe langer hoe meer onder de hypnose en de macht dezer vrouw komt. Kijkt toch eens goed in die donkere ziel van Saul. Al meer en meer grijnst de wanhoop met sarrenden blik hem aan. Al onrustiger al gejaagder klopt zijn ziel. Hij merkt iets bij een duister voorgevoel van het vreeselijk einde, dat nadert. Het giert, het raast, het jaagt door zijn verhit brein en al meer wordt hij gemarteld door de pijn der onzekerheid. Geen God heeft hij meer tot zijn toevlucht, geen stem van een profeet licht hem meer voor, geen Urim, geen Thumim baten. Het sarrende, bijtende vraagteeken snijdt al sterker en sterker in zijn gemoed, dat als een zee kookt en bruist. En nu in die netten van angst, van radeloosheid verward, al meer zich voelend een voorwerp van het donkere levensspel, roept hij in zijn vertwijfeling uit: Zoekt mij een vrouw, die een waarzeggende geest heeft. Is het wonder, dat zulk een man, die aan niets en aan niemand zich meer kan vasthouden, die als een stuk wrakhout geslingerd wordt op zwarte levens-golven, een willig voorwerp is in de hand van een waarzegster? Is het wonder, dat zulk een man al spoedig zonder eenig tegen spreken of vragen gelooft, wat deze vrouw zegt, hierbij komt, dat het uit de geheele opzet duidelijk is, dat het deze waarzegster te doen is om Saul geheel in haar macht te krijgen. Wanneer Saul aan de vrouw vraagt „wat ziet gij”, dan antwoordt zij niet aanstonds, dat zij Samuel ontwaart, neen zij zegt „eerst ik zie goden (Elohim] uit de aarde opkomen”. Dat maakte aan stonds stemming in Saul's gejaagde ziel, Dat liet niet na direct een diepen indruk op Saul te maken. En al wat nu verder deze vrouw zal zeggen, zal de gefolterde koning zonder slag of stoot aanvaarden, Dat Saul dus in de gedachte verkeert met Samuel te spreken, is zeer goed verklaarbaar, maar is hoegenaamd geen bewijs voor de werkelijke verschijning van Samuel.
Apeldoorn
J.J. van der Schuit

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 december 1925

De Wekker | 4 Pagina's

Onze onsterfelijkheid 54

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 december 1925

De Wekker | 4 Pagina's