Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Genesis 2 en 3

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Genesis 2 en 3

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wie dit opschrift boven een artikel schrift, kan er staat op maken, dat elke lezer aanstonds zegt, dat gaat weer over de kwestie Geelkerken, die op 't oogenblik de Geref. Kerken zoo zeer beroert en waaromtrent men de vreemdste dingen hoort. Dit keer heeft de geachte lezer het mis. In dit artikel gaat het niet over het geding Geelkerken, maar over een geschrift van Dr. Ridderbos, Hoogleeraar aan de Theol. School te Kampen, ter recensie ons ingezonden. Hij schreef: Het verloren Paradijs, een woord met het oog op de aangaande Genesis 2 en 3 gerezen vragen. Het is uitgegeven bij den Heer J.H. Kok te Kampen en voor den geringen prijs van 60 cents stellig niet te duur. Dr. Hoogleeraar handelt in dit geschriftje over: verschillende meeningen ; Heilige Schrift en Wetenschap; is het Paradijs verhaal een Historisch getuigenis; geen alweterij of letterknechterij; geen verkeerd beginsel van Schriftverklaring; kerk en schriftverklaring, terwijl in een Bijlage nog eenige gegevens worden verstrekt.
Hoe zeer Dr. Ridderbos de kwestie Geelkerken buiten beschouwing wenscht te laten kan blijken uit zijn verklaring op bladz. 6, waar hij schrijft „Zeer nadrukkelijk wensch ik er hierbij de aandacht op te vestigen, dat mijn schrijven een geheel algemeen karakter draagt en zich dus met vragen betreffende het standpunt van Dr. Geelkerken ook niet een oogenblik inlaat."
't Is opmerkelijk, maar menig schrijver uit den laatsten tijd over dit Paradijsverhaal, komt eerst nog eens verzekeren, dat hij het heusch niet heeft over de kwestie Geelkerken en telkens blijkt het maar al te duidelijk, dat men, 't zij dan niet rechtstreeks, dan toch wel zijdelings, weer de kwestie Geelkerken aanroert. Zit hier nu vreeze achter of weet men eigenlijk niet goed, hoe men dit geding Geelkerken tot een kwestie moet maken? Ik bedoel hier niets onaangenaams mee tegenover prof. Ridderbos, want dit geschrift van zijn hand is bij rustige lezing waarlijk geen contra Dr. Geelkerken. Wat nu den inhoud van dit geschrift betreft, zullen wij rekening hebben te houden met wat prof. Ridderbos zelf zegt, dat zijn schrijven een geheel algemeen karakter draagt. Veel nieuws brengt het dan ook niet en wie een beetje op dit terrein der Schrift georiënteerd is, wordt er niet veel wijzer door, wij mogen echter hier niet verzwijgen, wat prof. Ridderbos in 't voorbericht schrijft, „voor de gebreken, die er aan kleven, moge een gedeeltelijke verontschuldiging worden gevonden m het feit, dat ik ze (n.l. deze beschouwingen) moest schrijven in een tijd, waarin mijn ambtelijke arbeid meer dan gewone aanspraken op mij doet gelden."
Toch is dit geschrift van dezen Hoogleeraar van beteekenis en dat niet zoo zeer om den inhoud als veel meer om de verschijning zelf. De verschijning herinnert aan een diverse zaak in de Geref. kerken, die door dit geschrift er niet helderder op geworden is. En al wil de schrijver zich niet met de kwestie Geelkerken inlaten, hij wil wel, dat dit geschrift mede leidster zij op de aanstaande buitengewone Synode der Geref. Kerken, die in Januari zal gehouden worden. Op bladzijde 40 zegt de schrijver, sprekende over de komende Synode, dat „dit schrijven geschiedde mede in de hoop, dat het aan een juiste behandeling dezer zaak en aan een gewenscht verloop er van bevorderlijk zou kunnen zijn." Maar in 't eind, wanneer ik deze verhandeling van Gen. 2—3 rustig nalees, dan begrijp ik niet, dat men een zaak Geelkerken op de Synode brengt en nog veel minder, dat er een buitengewone Synode om moet samenkomen en nog al minder, nu zelfs Prof. Bouwman in de Bazuin schreef: thans gaan de kerken nog in nevelen.
Is het wonder, dat men vraagt, „waarom moeten wij toch een buitengewone Synode hebben?" Vergis ik mij toch niet, dan zal Ds. Geelkerken tegen den inhoud van dit geschrift niet veel bezwaren hebben. "Wanneer ik naast deze verhandeling van prof. Ridderbos leg 't geen Ds. Geelkerken heeft geschreven, dan merk ik al heel weinig principieel verschil. Zie hier enkele punten van overeenstemming. Op bladzijde 7 zegt prof. Ridderbos: „En nu is niets verder van mij dan de gedachte, dat ik met het hier geschrevene in alle opzichten het recht zou hebben getroffen". Heeft Ds. Geelkerken anders gesproken of geschreven? Op bladz. 23 schrijft Prof. Ridderbos: „Bij „alweterij" denken wij aan die geestesgesteldheden, die geen of weinig oog hebben voor de onbeantwoorde vragen en onopgeloste moeielijkheden, die er ten opzichte van de Schrift steeds overblijven, voor het gebrekkige van ons kennen en van ons verstaan en die in verband daarmede ook in dingen, die voor verschillende uitleggingen vatbaar zijn, van de juistheid van eigen opvatting zoo zeer verzekerd is, dat ze voor anderer meening al te, weinig ruimte laat ... . Zulke dingen van onzekere uitlegging zijn er nu in het Paradijs verhaal'. Heeft Ds. Geelkerken in de gewraakte preekcoupure principieel iets anders gezegd? o Broeder Marinus, o Prof. Ridderbos!!
Op bladz. 26 lezen wij: „Dat zulk een figuurlijke spreekwijze in de Schrift herhaaldelijk voorkomt is te bekend om het hier nog in den breede te betoogen. Zelfs is ze in de Schrift, vooral in het Oude Testament, veelvuldiger dan in onze taal: de behoefte van den Oosterling aan plastische voorstelling leidde er toe en God heeft dit willen gebruiken als een der middelen, waardoor de Schrift is geworden tot een boek, dat door alle volken en tijden kan verstaan worden. Met het gebruik van een dergelijke figuurlijke taal moet ook in het Paradijsverhaal rekening worden gehouden." Ik vermoed, dat Ds. Geelkerken het hiermede volkomen eens is. Maar het gaat meer zoo in de wereld, dat de een wat mag zeggen en de ander zijn mond moet houden.
Maar het sterkste staaltje leest men op bladzijde 48. Ds. Geelkerken en zijn medestrijders hebben zich ook beroepen op een passage uit Dr. Kuypers' „de Engelen Gods" en hebben betoogd, dat zelfs Dr. Kuyper aan hun zijde staat. De Reformatie was er aanstonds bij om te probeeren dit beroep op Dr. Kuyper als onjuist te teekenen. Zoo iets gebeurt meer in de Reformatie. Men had Dr. Kuyper niet begrepen. Ds. c. s. had geheel ongelijk en ook hierin kwam weer zijn „afwijking" uit. En wat zegt nu prof. Ridderbos? Na de passage uit het werk van Dr. Kuyper, „de Engelen Gods' te hebben geciteerd, schrijft de Hoogleeraar: „Vooral het begin van dit stuk laat m. i. geen plaats voor een andere uitlegging dan deze, dat de geniale auteur hier een oogenblik heeft geneigd tot de opvatting van „slang" als symbolische benaming voor „satan." o Professor Ridderbos — o broeder Marinus! En telkens weer rijst de vraag: „Waarom juist die ééne?'
Apeldoorn

J.J. van der Schuit

P S. Dit stuk was reeds geschreven, toen ik het stuk van Ds. Wisse onder 't oog kreeg in No. 31 van „de Wekker".
S.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 december 1925

De Wekker | 4 Pagina's

Genesis 2 en 3

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 december 1925

De Wekker | 4 Pagina's