Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Art. 38 D.K.O. (2) Advies der classis.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Art. 38 D.K.O. (2) Advies der classis.

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Dat Art. 38 bepaalt, dat alvorens een kerkeraad op nieuw wordt opgericht, de Classis haar advies moet geven, heeft bijzondere redenen. De classis toch is eene samenkomst van meerdere gemeenten en dus eene samenvoeging van kerkeraden. die gezamenlijk meer wijsheid bezitten dan één kerkeraad. Om het welwezen der gemeente is het dus noodig, dat eene verzameling van gemeenten eerst oordeelt of er op eene bepaalde plaats levensvatbaarheid is voor eene gemeente. Zelfs met advies der classis zijn wel eens kerkeraden opgericht en gemeenten geformeerd, die een kwijnend bestaan hadden.
Hoeveel te meer zou dit het geval zijn, indien niet het advies der classis behoefde gevraagd te worden. Daarom moet de classis de verschillende omstandigheden, die voor den bloei eener gemeente noodig zijn, vooraf beoordeelen. Tot die omstandigheden behooren de hoedanigheid en de uitgebreidheid van het aantal gezinnen en belijdende leden.
Is dit getal leden zóó gering, dat er nauwelijks een kerkeraad uit gekozen kan worden, dan is het zeer gewenscht, dat met institueering nog wat gewacht wordt. Is men te ver verwijderd van eene andere gemeente of zijn er bezwaren om in eene genabuurde gemeente ter kerk te gaan, omdat men eene rivier moet overvaren en van een pontveer gebruik moet maken, dan kan men voorloopig ter plaatse vergaderen onder toezicht van eenen naburigen kerkeraad. Ook kan zich het geval voordoen, dat er wel een betrekkelijk groot aantal gezinnen zijn, doch dat er geen geschikte personen worden gevonden, die als ambtsdragers kunnen optreden. Ook dan heeft de classis te adviseeren tot uitstel, daar er toch minstens drie personen moeten zijn, geschikt geacht tot ambtsdrager.
Op de Synode van 1906 kwam de vraag ter sprake hoe groot een te formeeren kerkeraad moet zijn, en de synode nam het volgende besluit „Een kerkeraad zal uit minstens drie personen bestaan”. Dit was een goed besluit. Minder toch kan het niet. Waar slechts een ouderling en één diaken is, kan toch moeilijk van een kerkeraad gesproken worden.
Bij het oprichten van een kerkeraad moeten er minstens drie zijn, overeenkomstig het oude Latijnsche spreekwoord: Tres faciunt collegium, dat is: drie maken een college of vergadering uit. Zijn er minder, dan kan zich vaak de moeilijkheid voordoen, dat de stemmen staken. Daarom is altijd gewenscht, dat de kerkeraad uit een oneven getal leden bestaat. Bij stemming is er dan altijd een meerderheid te verkrijgen.
Alleen in één geval zou een kerkeraad van twee personen tijdelijk toegestaan kunnen worden, n.l. als de uit drie broeders bestaanden kerkeraad er één door vertrek of overlijden verliest en er voorloopig geen plaatsvervanger voor den derde te verkrijgen is. Doch dit mag volgens Synode 1903 niet reeds bij de oprichting in practijk worden gebracht.
Ook moet zoo'n kleine kerkeraad uit twee ouderlingen en één diaken bestaan, en niet uit één ouderling en twee diakenen. Dit zou in strijd zijn met het synodebesluit van 1911, toen bepaald werd: „dat in een kerkeraad, groot of klein, minstens zooveel ouderlingen als diakenen moeten zijn, daar anders de kerkeraad onvolledig is.”
De bedoeling aan deze bepaling is uitstekend. De Synode wilde voorkomen dat diakenen de ouderlingen zouden overstemmen. Toch is de formuleering van de bepaling van 1911 niet juist en feitelijk in strijd met de woorden van Art. 37 D.K.O. waar wij lezen: „In alle kerken zal een kerkeraad zijn, bestaande uit Dienaren des Woords en Ouderlingen.” Volgens Art. 37 K.O. zijn er dus geen diakenen in den kerkeraad. De uitdrukking in de bepaling van 1911: „kerkeraad, groot of klein” zou dus vervangen moeten worden door de woorden: „in kleine kerkeraden, waar de diakenen volgens Art. 38 K.O. mede tot den kerkeraad worden genomen.”
Over dit mede tot den kerkeraad nemen van diakenen, handelt nu het tweede gedeelte van Art. 38 Kerkorde, waarover wij de volgende maal hebben te handelen.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 februari 1926

De Wekker | 4 Pagina's

Art. 38 D.K.O. (2) Advies der classis.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 februari 1926

De Wekker | 4 Pagina's