Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het heilig Evangelie naar de beschrijving van Markus. (7)

Bekijk het origineel

Het heilig Evangelie naar de beschrijving van Markus. (7)

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

1:23—28 (voortzetting).

En zij werden allen verbaasd, zoodat zij onder elkander vraagden, zeggende: Wat is dit? Wat nieuwe leer is deze, dat Hij met macht ook den onreinen geesten gebiedt, en zij Hem gehoorzaam zijn!
Deze verbazing behoeft ons niet te verbazen. De schare staat hier voor een geval, waarvoor elke schijn van verklaring ontbreekt. Hier is niet het wonderlijke, maar het wonder. Er waren onder de Joden ook wel z g.n. exorcisten, duivelbanners, die door gebeden en formules en stoffelijke middelen en inzonderheid door hunne suggestie (beïnvloeding) van den persoon des bezetenen een vormgelijk resultaat konden boeken. Wij lezen van hen Matth. 12:27; Hand. 19:13. Bij den Heiland is het alleen het machtwoord, dat den ongelukkige niet maar verlichting of rust of regelmaat in het denken schenkt, doch hem werkelijk verlost van den daemon, den boozen, onreinen geest, die hem bezielt. Rust en kalmte kunnen menschen, kunnen wij ons zelf mogelijk wel schenken; de verlossing moet komen van Hem, die de Verlosser is.
Zoo moet er ook aan ons niet iets wonderlijks, maar een wonder, het wonder der verlossing, geschieden. Uit de macht van den vorst der duisternis moeten wij gerukt worden. Dat zal ons de hoogste verbazing wekken, als dit met ons geschiedt, eene verbazing, die eindigt in God en Christus.
Duidelijk brengt de schare de uitwerping van den onreinen geest in verband met de leer. In de exorcisten ontdekten zij een gave tot hun werk. Bij Jezus is de eenheid van woord en daad. Zijne leer, Zijn woord doet zich kennen als kracht tot redding. Dat was het nieuwe, waarop ook Johannes doelt, als hij (1:17) schrijft: De wet is door Mozes gegeven, de genade en de waarheid is door Jezus Christus geworden.
Er is geene redding buiten het Woord.
Bij zulk een spreken en werken is het te verstaan, dat Zijn gerucht terstond uitging, zich verbreidde, in en om Kapernaüm, in het geheele omliggende land van Gallilea.

1:29—45. 
Christus, genezende vele ziekten en kwalen.
Van stonde aan uit de Synagoge, waar de bezetene verlost was, gegaan zijnde, kwamen zij in het huis van Simon en Andreas, met Jacobus en Johannes.
De apostel Petrus heeft het onschatbaar voorrecht gehad, dat hij den Heere Jezus mocht herbergen. Wezen wij er reeds op, dat de Heiland in Kapernaüm Zijn domicilie had, de vraag, waar Hij in Kapernaüm woonde, vindt aanwijzing voor haar antwoord in het bovenstaande. Met recht kon de Heiland zeggen, dat Hij niets had, als Zijn persoonlijk eigendom, om Zijn hoofd op neder te leggen. Geen eigen woning, geen eigen bed! Petrus' woning stond voor Hem open; vandaar is Kapernaüm ook Zijne stad (Matth. 9:1). Is het wonder, dat die woning tenslotte Zijn huis heet (Matth. 17:24 v.v.)? Welk een voorrecht voor Simon. De Christus Gods maakt zijn huis tot een tempel; met den Heiland is hij daar in voortdurend verkeer. Christus deelt in zijn leven; hij in dat van Christus. Wat vrêe en aangename rust moet daar geheerscht hebben; wat milde zegen Petrus en de zijnen, zijne vrouw, zijne schoonmoeder, zijn broeder Andreas, zijne kinderen, indien hij die gehad heeft, hebben verblijd!
Reeds het eerste verblijf in Petrus' woning getuigt daarvan.
Wat toch is het geval? Simons vrouws moeder ligt met de koorts, een groote, zware koorts, die de krachten sloopt, het leven als aan den rand des grafs brengt. Wat daar geschied is in de synagoge, doet de hope voor haar behoud op Christus vestigen. Zij zeiden het hem van haar; dat zeggen is een bidden (Luk. 4:38). Daar is in die woning eene beklemdheid door de zorg der liefde, eene beklemdheid, die voorzeker ook de Heiland gevoeld heeft, op wien al onze krankheden toch zijn aangeloopen. Het zeggen, het bidden is niet tevergeefsch, gelijk het nooit tevergeefsch is, als wij onze nooden op Hem mogen werpen. De Heere gaat tot haar, staat (volgens Lukas) boven haar, d.i. in ontferming en liefde over haar gebogen, Hij bestraft de koorts, vat de hand der kranke en richt haar op. En zie, terstond verlaat haar de koorts; meer nog, de krachten, door de koorts zoo afgenomen, zijn terstond, wat volle genezing! hersteld; opstaande, diende zij henlieden. De klem is heen; Christus heeft ruimte gemaakt. Wij lezen verder niet van Petrus' schoonmoeder. 't Is ook niet noodig!
Het wonder is ons niet opgeteekend om die vrouw, van wie we evenwel gaarne gelooven willen, dat de band van liefde en geloof haar tot zaligheid aan Hem verbond.
Het is ons opgeteekend om Hem, die het wonder verrichtte, den op zoekenden, den nederbuigenden, den genezend en en oprichtenden Heiland. Mogen wij Hem zoo leeren kennen!

L.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 april 1926

De Wekker | 4 Pagina's

Het heilig Evangelie naar de beschrijving van Markus. (7)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 april 1926

De Wekker | 4 Pagina's