Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Vele gewisse kenteekenen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Vele gewisse kenteekenen.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

„… aan welke (apostelen) Hij ook, nadat Hij geleden heeft, Zichzelven levend vertoond heeft, met vele gewisse kenteekenen, veertig dagen lang zijnde van hen gezien. Hand. 1:3.

De Heilige Schrift legt ten sterkste den nadruk op het feit, niet — dit zij duidelijk — om het feit op zichzelf, zoodat wij in de Schrift maar eene soort geschiedenis zouden hebben, maar om de inwerking van het feit op de verhouding tusschen God en den mensch, die naar Zijn beeld geschapen is. Aan de eene zijde spreekt zij ons van de daden Gods; in Hem zijn gedachte, woord en daad één; aan de andere zijde van de daden des menschen, wiens daden onderscheiden zijn na den val; er is zoo menigmaal vanwege de gedeeldheid der harten verschil tusschen de daad der gedachte, de daad van het spreken en die van het doen. Tusschen die beide staat, omdat de mensch haar ruimte gaf, de daad van den vorst der duisternis; door de verleiding heeft de satan gepoogd er tusschen te komen, hetgeen hem gelukt is. Ware het niet gelukt, zijne daad zou voor de verhouding tusschen God en mensch nog geen ijdelheid geweest zijn, aangezien de daad van den rechtgeschapen mensch in de verijdeling der verzoeking bevestiging der heerlijkheid en voortgang in heerlijkheid zou hebben medegebracht. Hoe ook uitgevallen, de daad des satans had hare beteekenis gehad voor de betrekking tusschen God en mensch.
Aan de werkelijkheid der feiten te tornen beteekent niet alleen tornen aan de geloofwaardigheid der Heilige Schrift, doch stelt ook de bepaling dier verhouding van God en mensch wankel.
Een z.g.n. supra-historische, d.i. boven-historische, beschouwing moeten wij er niet op nahouden. Zij verzwakt het feit en brengt met haar misschien vroom gepraat over de kern der dingen, waarbij de bijzonderheden, ach ja! maar bijzonderheden zijn, die evengoed anders hadden kunnen zijn, tot eene verkrachting van de beteekenis der feiten; de bijzonderheden maken het feit tot feit, zooals het is.
Wij moeten hebben de geloovige aanvaarding en beschouwing der feiten. Eerst dan doen wij recht aan de Heilige Schrift, recht aan God, recht aan den mensch, recht aan den satan.
Door het geloof verstaan wij onze verhouding tot God, juist, omdat het geloof de feiten aanvaardt, gelijk zij zijn, door de werking des Heiligen Geestes.

Zoo staat voor ons vast, dat God den mensch recht geschapen heeft, naar Zijn beeld en Zijne gelijkenis, in ware kennis, gerechtigheid en heiligheid.
Eveneens staat voor ons vast, dat de val des menschen juist zoo heeft plaats gehad, als zij ons geteekend wordt, als feit, dat, om zijne niet-noodzakelijkheid, krachtens de gerechtigheid en heiligheid des menschen, en om de onverschoonbaarbeid door z.g.n. verzachtende omstandigheden vanwege des menschen zuivere kennis van God en Zijne werken, den mensch stelt als vrijwillig en moedwillig overtreder van de wet zijns Gods, als verkrachter zijner eigene natuur, als verderver zijner verhouding tot den Heere.
Met vele gewisse kenteekenen heeft de mensch zich dood vertoond na zijnen val. De Heilige Schrift teekent ons hem in zijne openbaring tegenover God en den naaste; Romeinen 1 en 3 vatten die openbaring samen. De natuurlijke mensch moge tegenover die feiten twijfelachtig staan, wie door den geest des Heeren zichzelven kennen leert, ziet bij het licht des Heeren ze a!s feiten, die hem twijfelmoedig doen vragen, of er voor hem nog wel een weg ter ontkoming zal kunnen zijn.
Tegenover het feit van de ongehoorzaamheid, de misdaad van den eersten Adam, staat, Gode zij dank, het feit van de gehoorzaamheid, de gerechtigheid van den Tweeden. Van hoeveel waarde dit feit is, kan wel blijken uit de aanwezigheid van vier evangeliën in de Heilige Schrift, die ons het tabernakelen van Gods Zoon onder de menschen teekenen en zoo groote ruimte afzonderen voor de geschiedenis van het lijden en sterven van des menschen Zoon. Telkens komen ook de apostelen op dat feit terug; gelijk de val, de ongehoorzaamheid van den eersten mensch van centrale (als van uit een middenpunt alles beheerschende) beteekenis is, zoo is ook de gehoorzaamheid van den Christus van centrale beteekenis. De eerste verdervend, de tweede herstellend de betrekking tot God; de eerste verbrekend, de tweede heelend de gemeenschap met God. Met vele gewisse kenteekenen, heeft de Zoon Zich levend vertoond in leven, lijden en sterven.”
Omdat Hij Zich levend vertoond heeft, daarom heeft de dood Hem niet kunnen houden. In het geven van het leven lag Zijn offer, het offer der gehoorzaamheid Gode. En dewijl Hij gehoorzaam geweest is tot den dood, ja, den dood des kruises, heeft God Hem uitermate verhoogd.
Hij is opgestaan!
Feit van de uitnemendste beteekenis! Zijne opstanding is de voldaanteekening van de rekening, waarin de Borg stond, door den Vader.
Neem dit feit weg, en wat blijft er over?
Luister, wat de apostel Paulus zegt in 1 Cor. 15.
„Indien Christus niet opgewekt is, zoo is dan onze prediking ijdel, en ijdel is ook uw geloof.”
„Indien Christus niet opgewekt is, zoo is uw geloof tevergeefsch; zoo zijt gij nog in uwe zonden. Zoo zijn dan ook verloren, die in Christus ontslapen zijn. Indien wij alleenlijk in dit leven op Christus zijn hopende, zoo zijn wij de ellendigste van alle menschen.”
„Dewijl,” zoo zegt hij verder, „dewijl de dood door een mensch is, zoo is ook de opstanding der dooden door een mensch. Want gelijk ze allen in Adam sterven, alzóó zullen ook in Christus allen levend gemaakt worden.”
Wie dan ook slechts wil spreken van eene opstanding in den geest of, nog minder, van eene opstanding in de voorstelling der discipelen, knijpt voor zichzelf van de apostolische belijdenis af de artikelen, die ons de werkelijke goederen noemen, ons toekomende van Christus' kruis, n.l. de vergeving der zonden, de wederopstanding des vleesches en het eeuwige leven.
„Maar nu, Christus is opgewekt uit de dooden, en is de eersteling geworden dergenen, die ontslapen zijn.”
Met vele gewisse kenteekenen heeft de Heiland Zich niet slechts levend in geestelijken zin, doch ook in stoffelijken, tastbaren zin, vertoond, nadat Hij geleden heeft.
Waartoe?
Opdat de Zijnen volkomen zekerheid zouden hebben!
Het feit van de opstanding huns Heilands moest voor hen onloochenbaar vaststaan. Zóó, dat tegenover de felste bestrijding van binnen of van buiten, die zekerheid niet kon worden geschokt. Zij moesten in volle kracht kunnen zijn: getuigen Zijner opstanding. Hand. 1:22.
Daarom gewisse kenteekenen; geen vage aanduidingen!
Gewisse kenteekenen zijn kenteekenen, die waarneembaar zijn door gezicht, gehoor, en gevoel.
Van deze melden ons de evangeliën.
De vrouwen, teruggaande van het graf. Maria Magdalena in Jozels hof; Petrus; de Emmausgangers; de discipelen zonder en, een week later, met Thomas; de apostelen aan de zee van Tiberias; meer dan 500 broederen op eens; Jacobus; zij allen hebben den Heiland gezien na Zijne opstanding; zij hebben Hem hooren spreken; zij hebben Hem kunnen betasten (Luk. 24:39; Joh. 20:27); zij hebben Hem hooren spreken; zij hebben met Hem gegeten en gedronken (Hand. 10:41).
Christus sprak in die 40 dagen, die Hij nog op aarde vertoefde, tot de Zijnen van de dingen, die het Koninkrijk Gods aangaan, en, op den veertigsten dag, leidt Hij hen uit naar den Olijfberg, en zien zij Hem lichamelijk ten hemel varen.
Ja, Christus is waarlijk opgestaan!
Het rantsoen is betaald; het recht des Vaders bevredigd!
Gerechtigheid is verworven voor in Adam gevallenen.
Jezus leeft!

„Het welbehagen des Heeren gaat door Zijne hand gelukkiglijk voort”. Jes. 53:10.
Nog vertoont de Heiland zich met vele gewisse kenteekenen. Maar nu geene kenteekenen voor het gezicht en gehoor en gevoel door bemiddeling der lichamelijke zintuigen. Deze hebben het feit van Christus' opstanding voldoende bevestigd. Nu gewisse kenteekenen voor de zintuigen des geloofs.
Alzoo niet voor den mensch, gelijk hij van nature is. Christus is ook na Zijne opstanding niet aan Zijne vijanden verschenen. „Al ware het”, legt de Heiland Abraham in den mond in de bekende gelijkenis van den rijken Lazarus en den armen rijke (Luk. 16:31), „al ware het, dat er iemand uit de dooden opstond, zij zullen zich niet laten gezeggen”. De natuurlijke mensch, die niet verstaat de dingen, die des geestes Gods zijn, kan de kenteekenen van Christus niet zien.
Waar evenwel een door Woord en Geest wedergeboren ziel klaagt en schreit vanwege zijne zonde en uitziet naar redding, naar verzoening met God, daar breekt eenmaal de tijd aan, dat hij Jezus ziet, die overgeleverd is om zijne zonden, opgewekt om zijne rechtvaardigmaking. Wanneer? Misschien spoedig op zijne woestijnreis; misschien aan het einde; misschien met het einde!
Maar als het den Heere behaagt, Zijnen Zoon in ons te openbaren, dan geschiedt dit zoo kennelijk, dat daaruit de jubel der volkomen verlossing losbreekt in de eigening van den Persoon, in de mijning Zijner verdiensten.
Mijn Jezus, mijn Zaligmaker, en daarom: verzoend met God, voor eeuwig!
En de behoefte van het vrijgemaakte volk is, steeds meer de vele gewisse kentekenen van Zijnen Heiland als een schat weg te leggen en die te overdenken in het hart.

„De Heere is waarlijk opgestaan!”

L.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 april 1926

De Wekker | 4 Pagina's

Vele gewisse kenteekenen.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 april 1926

De Wekker | 4 Pagina's