Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Onze onsterfelijkheid. (68)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Onze onsterfelijkheid. (68)

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wanneer voor ons de zaligheid des hemels haar centrum heeft in het kennen van God Drieeenig en wij er dus te dieper zullen verstaan, dat God er niet is om ons, maar dat wij er zijn om God, dan gaat hier voor ons ook licht op over een ander vraagstuk. Ten allen tijde is de vraag van belang geacht, of wij elkaar zullen herkennen in den hemel. De hoop des wederziens neemt waarlijk geen kleine plaats in bij de gemeente des Heeren op aarde. Het „tot weerzien” leeft in de harten van duizenden, die hier in Jezus' Naam hunne dierbare dooden hebben ter ruste gelegd. Een werkelijk voor velen zoete gedachte, en een bezielende hoop, dat straks onze beminde afgestorvenen ons weder tegen zullen treden en de scheiding maar kort, doch hereeniging eeuwig zal zijn. Nu moeten wij ons bij dit teedere vraagstuk van het „weerzien” voor uitersten wachten. Ook hier geldt, dat wij eenerzijds aan overschatting en anderzijds aan Onderschatting kunnen doen.
Er is hier een ziekelijke sentimentaliteit, die stellig af te keuren is. In sommige kringen kunt ge bij de hoop op dit weerzien zulk een overdreven gemoedelijkheid vinden, dat ge eerder aan een blijde conversatiezaal, dan aan den hemel gaat denken. Men spreekt er dan van het blijde weerzien van man en vrouw, van moeder en kind, van zuster en broeder, van vriend en vriend, en laat zich dan wiegen in de stellige gedachte, dat het straks een voortzetten zal zijn van den innigen liefdeband, die reeds op aarde hen zoo zoet vereenigde.
Zie, zulke gedachten worden door de Heilige Schrift niet gestaafd. Wij moeten wel uiterst voorzichtig zijn bij dit vraagstuk. Laat elke gedachte aan aardsch min of meer vleeschelijk verkeer varen, en droome men zich niet, wat ik las, in het overigens lieve boekje van Macduf: „druiven van Eskol”: de moeder, die haar kindeke te slapen heeft gesust in zijn wiegje, om het op te nemen, gelijk het nedergelegd is, bij het morgenlicht der onsterfelijkheid. De vriend zal den vriend omhelzen, de ouders hunne kinderen, kinderen hunne ouders!

O, als de moeder daar haar kind,
Hier vroeg verloren, wedervindt,
Wordt haar dan al heur zorg en smart,
Al de angsten van haar teer gemoed,
Haar waken in den bangen nacht
Niet ruim en rijkelijk vergoed?

Zie, zulke uitingen zijn zeer gewaagd en rekenen wij eerder tot het rijk der gemoedelijke fantasie, dan dat wij in den Heilige Schrift voor zulk een weerzien grond hebben. Er is schier geen terrein, waarop ons menschelijk gevoel en onze vleeschelijke liefdebanden zoo zeer ons parten dreigen te spelen dan bij dit vraagstuk. Het is zoo 'n echt bekoorlijke en streelende gedachte, straks in den hemel de velen, die ons hier zoo lief waren, te ontmoeten. En het zal wel blijken, dat wij hiertegen op zich zelf geen bezwaren hebben, als eerst maar alle uitersten zijn vermeden. Al het menschelijke, het sentimenteele, dat hier zoo gemakkelijk kan insluipen, zij uitgebannen.
Vergete men toch niet, dat de Heilige Schrift wel op vele plaatsen handelt over het hiernamaals, en over wat na het sterven wacht, maar dat hij hoogst zelden het vraagstuk van „weerzien” aanroert. Daar hebt ge bijv. de Apostel Paulus, die op onderscheiden plaatsen zijn blijde geloofsverwachting uitspreekt, en gewaagt van het ontbonden worden Phil. 1:13, van het overkleed worden 2 Cor. 5:4, van een huis niet met handen gemaakt, maar eeuwig in de hemelen, 2 Cor. 5:1, van een geopenbaard worden in heerlijkheid, Col. 3:4, deze Paulus heeft ondanks deze hoopvolle uitlatingen toch nergens met verhoogden nadruk van dat weerzien gesproken.
Er is dan ook geen enkele plaats in den Bijbel, zelfs niet in de Openbaringen, waar dit sentimenteele weerzien wordt gehandhaafd.
Eén plaats doelt hierheen, maar die ééne plaats is genoegzaam om op eens al die vleeschelijke gedachten af te snijden. De Heiland toch heeft zich eens over de vraag van het „weerzien” uitgesproken. Het ging toen over de vrouw, die zeven broeders tot man had gehad. Hieromtrent vroeg men Jezus: in de opstanding der dooden, wiens vrouw zal zij zijn? En dadelijk was de Heiland met het antwoord gereed, door duidelijk en klaar te laten uitkomen, dat elke aardsche liefdeband dan verdwenen zal zijn. Waar schuilt de fout, wanneer wij aan dit zoo zinnelijk weerzien een groote plaats inruimen? Dat ligt behalve in de aard van onze persoonlijkheid, vooral hierin, dat wij het te druk over onze lieve dooden hebben. En stellig, onze ontslapenen in den Heere, zij kunnen en zij mogen door ons niet vergeten, maar — zij nemen nimmer de eerste plaats in.

A. (Apeldoorn) S.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 september 1926

De Wekker | 4 Pagina's

Onze onsterfelijkheid. (68)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 september 1926

De Wekker | 4 Pagina's