Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een Godvreezend gezin. (2)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een Godvreezend gezin. (2)

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Godzalig en vreezende God met geheel zijn huis.” Hand. 10:2a.

En nu daartegenover het huisgezin van Cornelius. Dat stond bekend als een godvreezend gezin, waar gemeenschappelijk gebed de polslag was. Vergeet nu niet, dat deze Cornelius en mitsdien ook zijn gezin zoo geheel anders had gekund.
Voor een man als Cornelius stonden de poorten naar alle zijden open. Cornelius was een hoofdman, een officier. En let nu eens op den officiersstand en het is een witte raaf als ge er onder aantreft, die bidden, en in den bijbel lezen.
Dat achten zij beneden zich, maar zij vergeten, dat de grootste helden mannen van uitblinkende godsvrucht waren, die niet schaamden op 't slagveld te knielen. Men vraagt zich af, wanneer men let op den spot en vloeklust, die onder de militairen heerscht, zijn dat nu de zonen dier vaderen, die eens met een psalm op de lippen en een gebed in 't hart den kruitdamp trotseerden? Nederland is ook op dit gebied vèr gezonken!
Cornelius was een militair, die zich zijn God niet schaamde. De man, die bevelen mocht, had ook geleerd te bidden. Van hem staat opgeteekend, „God geduriglijk biddende”.
Wat een schoon getuigenis, dat van menig Christen niet kan gegeven worden, staat hier van den heiden te lezen.
Cornelius — meent niet, dat hij dan 't grootste was, wanneer hij aan 't hoofd van zijn honderd dappere Romeinen voorttrekt den vijand tegemoet. Neen dan is hij 't grootste, wanneer hij zich klein voor God kent. Wanneer hij met zijn smeekstem den hemel rammeit en hij stormloop doet op den troon des Heeren. Cornelius bezat veel. Hij was een man van eer en aanzien, hij bekleedde een benijdenswaardige post, had een lief huiselijk leven. Cornelius, wat wilt ge nog meer?
Wat hij meer wenschte, hij zou het u in weinige woorden hebben gezegd. Zijn ziel dorst naar God, naar den levenden God. Hij zoekt verzadiging voor den honger zijner ziel! Maar wat ontbreekt dezen hoofdman dan nog?
Wanneer ge dit aan een Jodengenoot, aan een Farizeër te Caesarea had gevraagd, die had u ongetwijfeld geantwoord: „Cornelius moet de wet van Mozes houden, hij moet zich nog laten besnijden; hij moet trachten naar de wijze der Farizeërs naarstiglijk te leven”.
Maar als ge Cornelius zelf had kunnen spreken, dan had hij u stellig gezegd: „Neen — mij ontbreken niet zoovele dingen; mij ontbreekt in den grond der zaak slechts één ding en met dit ééne alles” Hem ontbrak de Christus; Hem ontbrak de Zaligmaker. Hij zocht naar vrede, en hij wist niet, hoe en waar hij de vredesduif kon vinden.
En dat gemis doet in zijn hart een voortdurend gebed opvlammen, of het den Heere toch behagen mocht licht in zijn duister en bedrukt gemoed te ontsteken.
Wanneer wij gaan gevoelen, wat het zegt zondaar te zijn voor het oog van een Heilig God, wanneer dat ééne groote levensprobleem ons pijnigt: hoe wordt ik, schuldig zondaar, met den Heere God verzoend, wat wordt dan verstaan en beoefend, 't geen wij hier van een Cornelius lezen, God geduriglijk biddende. Ja, dan is er een roepen om genade, een pleiten op Christus' verdiensten, een uitzien naar het heil des Heeren, dat door niets ter wereld dan door den Heere zelf kan bevredigd worden! Geduriglijk biddende. Daarin ligt de levenskracht en tevens de levenshoop van den Christen,
Daar is bij Gods volk een gedurig zondigen, een gedurig struikelen in vele, maar toch, er is ook „een gedurig bidden”. Zie daar, wat Gods kinderen opheft; wat hen als met adelaarswieken doet stijgen ver boven de wolken hunner zonden uit; wat hun houvast geeft, wetende, dat Gods genade nog hooger klimt dan hun zonde, terwijl het woord van Israëls zanger hen bemoedigt:

Maar neen, daar is vergeving,
Altijd bij U geweest;
Dies wordt Gij Heer' met beving
Recht kinderlijk gevreesd.

Een bidder in uw huis, voorwaar, daar is geen grooter rijkdom in uw woning te noemen. Wat maakt dat huisgezin van Cornelius zoo aantrekkelijk, hoe wordt het straks overladen met geestelijke zegeningen in Christus? En dan zou ik u op den biddenden Cornelius willen wijzen. O zeker, wij weten het, onze materialistische eeuw verstaat de geestelijke kracht des gebeds niet; begrijpt niet, hoe het de hefboom is om ons op te beuren, boven alle zorgvuldigheden des levens; kent geen schalen, en mist den weegsteen om de hooge waarde des gebeds te bepalen. Maar mij heeft het getroffen hoe juist in deze eeuw van stofvergoding en gebedsbespotting een voorval heeft plaats gehad, waarbij de gansche wereld een oogenblik de machtige ademtocht des gebeds heeft kunnen gevoelen. Ik denk aan het vergaan van het reuzeschip „de Titanic”. Toen de wuftheid verstomde en de doodsklok begon te luiden voor het oor van zestien honderd menschen, toen werd het gebed wakker geroepen in menige ziel, „nader mijn God bij u, nader bij u”. Voor het oog en voor het oor der geheele wereld bidt sinds de Titanic! Ik hoor dat zielroerend smeeken golven van de torenklokken en haar tonen worden opgevangen door een zondige wereldtaal. Ik hoor op straten en op pleinen, de muziek dit refrein herhalen. Ik hoor bij piano en orgel de schoone hymne rijzen: „Nader mijn God bij u! nader bij u”! Dat is ondanks 's werelds spotlust een prediking van de macht des gebeds bij 't dreigend doodsgevaar.
Cornelius geduriglijk biddende. De snelheid van ons moderne leven, de zorgvuldigheden van onze zoo breeden en zoo veeleischenden tijd zijn oorzaak, dat het gebedsleven verkoelt. Is het wonder, dat het zielsbestaan van zoovelen niet wordt verdiept, waar de persoonlijke en vertrouwelijke omgang met den Heere zoo zelden wordt gekend? Zult ook gij en zal ook uw huis deelen in de zegeningen des hemels, zullen ook wij het geheim leeren om te loopen zonder moede, om te wandelen zonder mat te worden; zal ook ons huisgezin een hof des Heeren zijn van gebeden als Cornelius met een geest aan 't stof der aarde ontkluisterd, met een geloof, dat niet door een donkere wolk van twijfel wordt gedrukt, met een hart, dat spreekt:

Heere, ik ben voor U met al mijn zuchten en mijn zorgen,
Niet verborgen, dat Gij alles ziet en weet.

Nog een eigenschap treft ons! Dat huis van Cornelius is ook een plaats, waar milddadigheid wordt beoefend. Wij lezen: „doende vele aalmoezen aan het volk”. Zie, dat is ook godsdienst. Dat behoort ook tot 't woord; „Godzalig en vreezende God met geheel zijn huis’.
Het is voor den Heere geen onverschillige zaak, zelfs niet een bijkomstig iets, wat wij aan Zijn dienst en aan Zijn volk ten offer brengen. Er staat zoo uitdrukkelijk, dat niet slechts Cornelius gebed maar ook zijn aalmoezen tot gedachtenis opgeklommen zijn voor God.
Niet alsof hier eenige verdiensten in school, maar wel, dat hierin een hart spreekt, waarin dankbare liefde brandt. Zoo worden ook onze stoffelijke gaven een welriekende reuk, een aangename offerande, Gode welbehagelijk. Maar in hoevele gezinnen heeft men alles over pronk en mode, steekt men zich in schulden om toch maar mee te kunnen doen, maar wanneer een gave wordt gevraagd voor den dienst van God, daar is men met het geringste voldaan. Zoo was het niet in Cornelius' huisgezin. Daar was tucht des Heiligen Geestes. Want het gebed, het persoonlijk en gemeenschappelijk gebed was de grondtoon in den huiselijken kring. Daar was offervaardigheid voor den Heere en Zijn dienst, omdat de liefde niet rekent, maar offert. Ja waarlijk, hier glanst veel schoons der godzaligheid ons tegen en wordt bewaarheid „de godzaligheid is tot alle dingen nut.” Zoo vergeten wij de geestelijke, maar ook de stoffelijke belangen niet, wordt spaarzaamheid beoefend en gierigheid niet gekend, wordt liefde en eenheid gevonden en wordt het woord des Heeren verstaan: „draagt elkanders lasten en vervult alzoo de wet van Christus”.

A. (Apeldoorn) S.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 oktober 1926

De Wekker | 4 Pagina's

Een Godvreezend gezin. (2)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 oktober 1926

De Wekker | 4 Pagina's