Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Medan - Siboga (II)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Medan - Siboga (II)

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

De bevolking is mij niet sympathiek. Ik vond haar slordig en ordeloos. De vrouwen zijn plomp en missen de gratie van de vrouwen op Java, terwijl in haar kleeding alle smaak ontbreekt. De mannen hebben een onverschrokken, misschien is het nog beter te zeggen, een brutaal uiterlijk, terwijl een eigenaardige schittering in het donker oog verraadt, dat zij haatdragend en sluw zijn. Moord en doodslag komen dan ook nog telkens voor en vrouwenpakores zijn aan de orde van den dag. De onderlinge verhoudingen zijn er nog zeer eigenaardig, zoo worden de meisjes reeds op zeer jeugdige leeftijd (8 à 10 jaar) ten huwelijk gegeven.
De verloving komt tot stand door middel van een tusschenpersoon. Toestemming van het Kamponghoofd is noodig voor de verbintenis.
De vrouw blijft ook als gehuwde op het erf harer ouders wonen, iets wat voor zoover mij bekend, nergens anders in Indië plaats vindt. Maar daardoor is de positie van de gehuwde vrouw in Atjeh ook heel wat beter dan in andere deelen van den Archipel, waar de vrouw veel meer de slavin van de man is, en zij om allerlei nietige redenen weggezonden en door een andere vervan gen kan worden.
De kinderen groeien dus in de Kampong van hun moeder op en wanneer de man een dorpsgenoot van zijn vrouw is, woont hij bij haar in, anders bezoekt hij haar slechts bij tusschenpoozen. De meeste Atjehers hebben slechts één vrouw, bemiddelden hebben echter wel eens meer dan een vrouw, doch meestal woont deze niet in dezelfde kampong met de andere. De opvoeding van de kinderen is hoofdzakelijk de taak van de moeder, maar de opvoeding is nog heel primitief. Langzaam dringt het onderwijs in Atjeh door, maar het zal nog jaren duren, alvorens men den tegenstand heeft gebroken. De Atjeher beschouwt nu eenmaal alles, wat van de zijde van het Gouvernement voor hem gedaan wordt, met argwaan. Hij ziet daarin niet anders dan middelen, waarvan het Gouvernement zich bedient om hem tot algeheele onderwerping te brengen. Want de Atjeher is een fanatiek Mahomedaan. Voordat het Mahomedanisme op Java zijn intrede gedaan had, was het reeds door de inwoners van Atjeh aangenomen en het is er geheel anders aangenomen dan op Java. Want de Javaan is feitelijk geen Mahomedaan. In de laatste jaren wordt hij het, en vooral door de bearbeiding van de jeugd, groeit er ook in Java een geslacht op, dat boter Mahomedaan is dan de vaderen. De Javaan is heiden en het Mahomedanisme is niet meer dan een mantel, waaronder hij zijn heidendom bedekt een vernis waarmede hij aan zijn geheele leven een Mahomedaanschen glimp geeft. Maar de Atjeher heeft het Mahomedanisme in zijn leven opgenomen. De Atjehsche tijdrekening is Mahomedaansch, de feest- en gedenkdagen van den Islam worden ook in Atjeh gevierd. Aan de bedevaart naar Mekka nemen jaarlijks vele Atjehers deel. Vele gebruiken in het huiselijksleven der Atjehers worden door den Islam beheerscht.
Wat mij trof, was, dat iedere kampong een meunasah (oorspronkelijk een mannenverblijf en dorpsraadhuis, later na den invoering van den Islam, tevens het dorpsbedehuis) had, waar godsdienstonderwijs wordt gegeven. Aan dit onderwijs wordt heel wat zorg besteed. De leerlingen, die uit verwijderde kampongs komen, wonen in z.g.n. kampongs bijeen en nergens in Indië zag ik zooveel geestelijke hoofden als in dit land.
Omdat de Atjehers orthodoxe Mahomedanen zijn, is er bij hen een levendige haat tegen het Christendom, bij sommigen hunner, en vooral bij hen, die tot een van de broederschappen behooren, kan deze haat een godsdienstig karakter verkrijgen en dan worden deze menschen een gevaar voor den Europeaan. Want zonder dat er eenige aanleiding of oorzaak voor bestaat, kunnen dergelijke zeloten een Europeaan overhoop steken, wat dan ook nog dikwijls gebeurt. Dikwijls zijn de militairen hiervan het slachtoffer en dat vindt zijn verklaring weer in de geschiedenis van de laatste 50 jaren.
Want gedurende dit tijdvak is er in dit land ontzaglijk veel geschied en de Atjeh-oorlog is zeker een roemrijke, maar niet minder een donkere bladzijde iu onze koloniale geschiedenis. De vraag, welke zich hier dadelijk aan ons opdringt, is, of deze oorlog noodzakelijk was? Kon het Gouvernement dit volk niet op een andere wijze en door andere middelen tot onderwerping gebracht hebben. Ik wil eerlijk bekennen, dat ik over deze vragen niet alleen veel heb nagedacht, maar ook met anderen gesproken heb.
Die de Peutjaet het kerkhof te Kotaradja heeft bezocht; de marmeren tafels met de lange rijen van gesneuvelden heeft gezien; die bij de vele monumenten op dezen doodenakker een oogenblik met diepen eerbied heeft stilgestaan; die rondom Kotaradja de grafheuvels der Atjehers heeft aanschouwd en met zijn voet plaatsen heeft betreden waar velen aan beide zijden gevallen zijn, die kan als mensch en zeker niet als christen deze vragen op zij zetten. Ik vind, eerlijk gezegd, het geheele koloniale vraagstuk voor den Christen een ontzaglijk probleem, maar daarop ga ik thans niet in, ik wil alleen zeggen, dat naar mijn overtuiging en deze berust op verschillende gegevens, die mij daarover ten dienste stonden, de Atjeh-oorlog onvermijdelijk was. Ik geloof zelfs, dat wij aanvankelijk veel te zacht en te goedgeloovig tegen deze menschen zijn opgetreden. Wij hebben te lang onderhandeld en gecontracteerd met lieden, die ons belogen en bedrogen op alle mogelijke wijze. Indien zij zich hadden willen schikken en gedragen naar datgene, wat overeengekomen was, hadden wij vermoedelijk geen Atjeh-oorlog gehad, want ons was heel weinig aan het bezit van dat land gelegen. Maar zij zelf hebben ons gedwongen, om de wapenen tegen hen op te nemen. Er is, en dat heb ik in de bestudeering van de aanleidende oorzaken tot dezen oorlog gevoeld, ook een moment, dat het onderhandelen uit is, en dat er maar een uitweg overblijft en dat zijn de wapenen.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 februari 1927

De Wekker | 4 Pagina's

Medan - Siboga (II)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 februari 1927

De Wekker | 4 Pagina's