Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het Hemelsche Jeruzalem (IX)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het Hemelsche Jeruzalem (IX)

(Naar Openb. 21.)

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Die rijke eeuwige God nu „zal den dorstige geven uit de fontein van het water des levens voor niet.”
Dit is een belofte, een evangelieprediking; niet maar voor straks in de heerlijkheid, neen, maar het is zeer bepaald een troost beker uitgereikt in het heden voor dan pelgrim hier, in de zandwoestijn van dit ondermaansche Mesech. —
In het Oosten met name wordt deze beeldspraak van het levende water zoo diep verstaan.
Wat is voor Israël op de woestijnreis dit heerlijke water uit den rotssteen niet geweest. —
In het algemeen reeds is water het element in Gods schepping, hetwelk zulk een wondere sprake des levens verkondigt tegenover de macht en heerschappij van het stof. Stof bevuilt, verstikt, doodt; water is het middel ter correctie; het is daarin beeld van leven en vreugde. In de H. Schrift daarom gebezigd als zinnebeeld van den H. Geest, en van de geestelijke verlevendigingen en verkwikkingen, welke God aan de ziel van Zijn volk doet genieten.
Daarvan zingt Ps. 42 zoo heerlijk. Daarvan jubelt Jesaja 12. En zoo op vele andere plaatsen.
De Heere Jezus zelf heeft het eenmaal op het Loofhuttenfeest in Jeruzalems tempel staande, uitgeroepen: Wie dorst, hij kome tot Mij en drinke. Thans verhoogd in den troon des Vaders, roept Hij, ja roept de Drieënige God zelf het ons toe, dat de fontein des heils geopend is en opspringt, en uitstort; dat er water is te verkrijgen voor niet. De Oosterling had er sommen gelds voor over, om een teuge ter lafenis op de woestijnreis te ontvangen. Hier is de prijs betaald door het Lam, dat geslacht is. En nu krijgen allen, die naar God dorsten het levenswater voor niet. —
Wie zijn die dorstigen? Alleen zij, in wier ziel de Heere werkt. Van nature verkeeren we allen in dezelfde omstandigheden. Allen missen wij God en Zijn Geest. Maar dorsten is niet maar het missen van water, doch ook dit gemis te gevoelen, als een branding des bloeds. Honger is van het lichaam; dorst is van het bloed. Dit is nog dieper. 't Raakt het levenscentrum, de zetels, de ziel. Een dorstige nu is niet slechts iemand, die het water mist, maar die van dit gemis de smart beleeft, en die er àf wil. Zoo ook in de genade. Een dorstige, dat is een, die daar is bekend gemaakt aan zijn Godsgemis, aan zijn Christusgemis. Die daaronder in smartbesef geraakte. Er werkzaamheden uit kreeg. Naar lafenis leerde hijgen. En die nu al zijn bakken als gebrokene leert kennen, die geen water kunnen bevatten. —
Wat ligt zulk een in de woestijn uitgeput terneder. De dichter zingt er van: 'k was uitgeteerd; maar, zingt hij er bij, maar Gij zaagt op mij neder.
Nu heeft God een fontein ontsloten; in Hem, die eenmaal dat „Mij dorst” uit zijn zielebloedslijden heeft geklaagd, opdat Hij zelf voor dat dorstige volk zou werden tot een fontein, welke springt tot in het eeuwige leven; opdat uit Hem het water des levens, de H. Geest als levend-makende Geest, als Geest der levensonderhouding, en der levensvervulling uit een Drieëenig God, zou uitvloeien. Ja nòg meer.
Zie die dorstige ligt eigenlijk in de onmiddellijke nabijheid van de geopende fontein; maar hij ligt zoo in zijn dorst amechtig, als gedood neder, dat hij die fontein niet ziet; en als God hem die fontein laat zien, dat hij dan niet de macht zelfs heeft om er heen te gaan; hij kàn het water zich niet toeëigenen, al springt het daar ook bruischend aan zijn zijde op. Wat nu?
Dan doet God nòg meer.
Hij opent hem de oogen, om de fontein gewaar te worden. o, Hoe roepen en hijgen ze dan: ach wie zal mij water te drinken geven uit Bethlehem's bornput? En kunnen zij zich niet opheffen of bewegen tòt het water; — wel dan springt die fontein zoo krachtig, dat het water af en neder vloeit tot hen.
En kunnen zij dan het hoofd niet eens opheffen, noch de hand uitsteken, om zelf dat water te nemen, en tot de lippen te brengen; — wel ziet, hoe dan die dierbare Geest werkt, wat die dan doet. Deze Geest n.l. bedient zichzelf.
Als fontein, springt het water op, de rijke bron is God den Vader, de opspringende kristallijnen straal is de Zoon, die den Geest uit zich laat uitvloeien, en die Geest nu beweegt zich als uit de springende fontein met zulk een kracht tot den dorstige, dat Hij het water uitstort tot òp de lippen van den dorstige toe.
Of wilt ge 't anders, nu komt de H. Geest als het ware tot dien dorstige, machtelooze, daar nederliggende, en nu brengt Hij het water uit zijn troostbeker aan de lippen van den dorstige. De H. Geest neemt als het hoofd in de armen zijner bedienende vertroosting. Nu leert Hij die dorstige drinken.
De Heere zegt het zoo zalig troostvol. Ik zal den dorstige geven uit de fontein: Geven, ja geven. Zóó geeft Hij, dat gij het dan neemt. Zóó leert God ons gelooven, dat is aannemen, wat God ons in de hand legt. Zalig daarom die dorsten, want (het staat er dus bij, waarom zij zalig zijn) zij zullen verzadigd worden. O wie dorst, hij zij dan gewond, neêrgezonken, hij ligge daar àf, uitgeteerd, maar…. hij leeft; want het doode dorst niet. Dorsten is een activiteit, een daadwerkelijke bezigheid der ziel, naar God; om in receptiviteit (d. i. in ontvankelijkheid, ontvangbaar gemaakt) te worden bediend uit God, uit de fontein, uit Zijn Geest, opdat we in levendige bezieling zouden worden opgewekt, en gesteld tot heerlijke daden.
Want dan slaat de gelaafde de oogen op, dan begint er weer levensmoed uit de oogen te stralen; dan worden de levensgeesten opgewekt, dan gaat hij straks overeind gerezen en verkwikt moedig voorwaarts, om de pelgrimsreize door de woestijn voort te zetten, naar de heerlijkheid, waar we zullen geleid worden tot de levende fonteinen der wateren zelf.

Utrecht. Wisse.

(Wordt vervolgd.)

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 juli 1927

De Wekker | 4 Pagina's

Het Hemelsche Jeruzalem (IX)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 juli 1927

De Wekker | 4 Pagina's