Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Op den doodenakker

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Op den doodenakker

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Vrijdag 22 Juli verscheen „De Wekker” in rouwgewaad. En wel was er een droeve reden voor. Aan de Christelijke Gereformeerde Kerk werd officieel mededeeling gedaan, wat reeds door „de pers” ter algemeene kennis was gebracht, dat de WelEerw.Zeergel. Heer Ds. A. van der Heijden, Docent aan de Theologische School, door den Koning der Kerk in eeuwige heerlijkheid was opgenomen. Maandagmorgen 18 Juli ging de ontslapene tot de rust in, welke overblijft voor het volk van God. Het was voor den afgetobden lijder een rust in den volmaaksten zin van het woord, rust voor ziel en lichaam. Een onafgebroken lijden had gedurende de laatste vijf weken zijn krachten gesloopt, en het was ontroerend te zien die bange worsteling van het leven tegen den dood. De nacht bracht hem geen rust dan een kunstmatige, verkregen door soms drie injectie's, en dan duurde die rust nog maar kort. En zoo ging het immer voort, zoodat de liefde zelfs moest bidden, dat de Heere het lijden van Zijn kind mocht bekorten door hem tot Zich te nemen. De wetenschap, dat een zalige eeuwigheid hem wachtte, was de troost te midden van alle smarten. En van die eeuwige vreugde mocht hij in zijn hevig lijden de voorsmaak genieten. Dan kwam er een glans in zijn vermoeide oogen, en ontspande zich het vermagerd gelaat in het licht der hope des eeuwigen levens. Voor opstand is onze Broeder genadig bewaard; tijdens zijn diepgaande beproeving kwam er geen klacht over zijne lippen. „Ik ben in de beide handpalmen des Heeren gegraveerd”, was zijn roemtaal; hij wist het anker zijner hope vast achter het binnenste voorhangsel. Dat schonk hem kracht om het kruis den Heere na te dragen, en voor Satan's aanvallen niet te bezwijken. Hoe onschatbaar is het geloof juist in dagen van druk. Den laatsten Zondag, dat wijlen Docent van der Heijden het Woord Gods bediende, behandelde hij in de avondbeurt Zondag 7 van den Heidelbergschen Catechismus, waarin gesproken wordt over het „oprechte geloof.”
Het was in de Gemeente te Leerdam, waar Z.Eerw. het vorige jaar ook dacht te preeken, maar in plaats van op den kansel te staan, werd hij dien Zondag op het ziekbed geworpen ten huize van zijn vriendelijke hospes. Maar dien laatsten Zondag te Leerdam sprak hij met een verruimd hart over het oprechte geloof. Bij zijn thuiskomst was hij er nog vol van, maar toen werd het hem en zijn gade reeds duidelijk, dat dit een voorbereiding was van een weg, waarin hij bovenal de beoefening van het levend geloof noodig had. De kracht en de vrucht des geloofs is op zijn ziekbed heerlijk gezien. Den laatsten Zaterdag stond ik met zijn vrouw aan zijn sponde; hij was geregeld de laatste dagen buiten kennis. Met het oog op de toekomst sprak zijn vrouw over de vraag, hoe het zou zijn als haar man er niet meer zou zijn, en toen rees hij een weinig op en zeide: „Maar God leeft nog”. Dat was het geheim in zijn moeite en pijnen, dat de Heere leefde. En thans is de moede pelgrim thuis. Lang en donker was de weg er dreigden aan alle zijden vele gevaren, maar met den Apostel kon hij getuigen: „Ik heb den goeden strijd gestreden, ik heb den loop geëindigd, ik heb het geloof behouden”. Maar ook heeft hij nu van zijnen God ontvangen de kroon der rechtvaardigheid, waarop zijn geloofsoog met verlangen mocht staren. Nu geen smarten meer en geen zonden, geen rouwe en verdriet; God heeft al zijn tranen afgewischt, en eeuwige blijdschap is op zijn: hoofd. Hoezeer de kerk zijn verlies ook betreurt, de rust misgunt ze haren trouwen dienaar, die haar zoovele jaren met al zijn krachten heeft gediend, in liefdevolle toewijding. Hij heeft niet tevergeefsch geleefd, onze onvergetelijke Broeder; zijne werken volgen hem, en de dag der eeuwigheid zal de vrucht doen aanschouwen, waarmede de Heere zijn arbeid heeft gekroond.
Docent van der Heijden ging niet heen zonder begeerd te zijn. Daarvan was de dag getuige, waarop zijn stoffelijk omhulsel ten grave werd gebracht. Van heinde en verre waren ze opgekomen predikanten en ouderlingen, broeders en zusters, en het was hun allen aan te zien, welk een plaats de geliefde doode in hun hart bekleedde. In het sterfhuis waren met de rouwdragenden verschillende deputaten vereenigd om, aleer het grafwaarts ging, zich door Gods Woord te laten toespreken en troost en kracht in het gebed te zoeken. Bijzonder werd de aandacht bepaald bij II Corinthe 4 : 135 : 10, en herinnerd aan de roem des des geloofs en der hope: „Want onze lichte verdrukking, die zeer haast voorbijgaat, werkt ons een gansch zeer uitnemend gewicht der heerlijkheid,” in verband met: „Want wij weten, dat, zoo ons aardsche huis dezes tabernakels gebroken wordt, wij een gebouw van God hebben, een huis niet met handen gemaakt, maar eeuwig, in de hemelen.”
Op den weg naar den akker des doods werd de Theologische School gepasseerd, een oogenblik stilgehouden, om als in een oogenblik van stil gedenken den jarenlangen arbeid van den overledene voor den aandacht te roepen; daarna ging het door de Marialaan, waar de familie Van der Heijden eenige jaren naast de Kerk gewoond heeft. Een dichte schare van belangstellenden had zich bij den ingang van het kerkhof aan weerszijden van den weg opgesteld. Toen de kist op de baar was geplaatst, gingen de studenten aan beide zijden, en fungeerden de theologische studenten als slippendragers. Achter de familie groepeerde zich een groote stoet; in de eerste plaats de Docenten, daarna de vertegenwoordigers der onderscheidene kerkelijke lichamen, achter dezen een schare van predikanten, die voor het grootste gedeelte mede door den overledene waren opgeleid; dan volgt de kerkeraad van Apeldoorn, en sluiten vele deelnemende vrienden den stoet.
Het was dien dag voor de tweede maal, dat een doode uit de Apeldoornsche Gemeente werd grafwaarts gedragen. 's Morgens om tien uur stond Student A. Dubois met zijn echtgenoote, vergezeld van vele vrienden, aan het geopende graf, waarin hun gestorven kind was neergelegd. De dood kent geen leeftijd, maar als de dienaar van Gods rechterstoel gaat hij onverbiddelijk voort de menschen voor Gods rechterstoel te plaatsen. Aan het geopende kindergraf wist het rouwdragend Ouderhart zich echter getroost door het Woord des Heeren: „Laat de kinderkens tot Mij komen en verhindert ze niet, want derzulken is het Koninkrijk der hemelen.” En hoe smartelijk dan ook de weg is, dan leert het geloovig hart het pand der liefde in 's Heeren hand te geven.
Rondom de groeve schaarde zich allereerst de familie, en daaromheen de honderden belangstellenden. Onder een ademlooze stilte daalde de kist zachtkens neer in de diepte. Daarna nam de pastor loci het woord en richtte zich met woorden van hartelijke deelneming tot de Weduwe met hare kinderen en familie. Spreker herinnerde aan het woord: „Want alle vleesch is als gras, en alle heerlijkheid des menschen is als een bloem van het gras. Het gras is verdord, en zijne bloem is afgevallen; maar het Woord des Heeren blijft in der eeuwigheid.” Hoe zien we dit woord in ontroerende vervulling gegaan. De heerlijkheid van den mensch als een afgevallen bloem. Maar de ontslapene bezit thans een heerlijkheid, welke onvergankelijk is; menschelijke grootheid vergaat, ook al gaf H.M. de koningin den overledene de versierselen van hare vorstelijke gunst, ze zijn verdord als het gras. Maar de Heere gaf onzen Broeder genade en eere, en nam hem op onder de medeburgers der heiligen en de huisgenooten Gods. De familie werd herinnerd aan het troostvolle te midden van het vergankelijke: „Maar het Woord des Heeren blijft in der eeuwigheid.” Gods Woord met zijn onschatbare beloften, dat Hij der Weduwen tot een Man en Rechter, den Weezen tot een Vader wil zijn. Maar ook heeft Gods Woord 'n onvergankelijke beteekenis in de vermaning tot bekeering en waarschuwing voor hen, die God niet kennen en vreezen. Hieraan werd nog een opwekking verbonden tot allen, om toch den Heere te zoeken, en indien Hij reeds werd gediend, om dan als gasten en vreemdelingen zich op aarde te gedragen, uitziende naar de stad, welke fundamenten heeft, en waar thans onze ontslapen Broeder Gode leeft.
Namens het Curatorium der Theol. School, vertegenwoordigd door den Voorzitter en Sub-Scriba, sprak Ds. L. H. van der Meiden van Dordrecht. Memoreerende de bijzondere manier, waarop Ds. A. v. d. Heijden tot Docent door de Generale Synode in 1909 benoemd was, wees spreker er op, dat de ontslapane met de gaven en krachten door God hem verleend, heeft gewoekerd; met ijver en toewijding heeft gearbeid aan de taak der opleiding. Gedenkende aan het smartvol lijden, waaraan hij onderworpen is geweest, wordt de familie verwezen naar het troostvolle woord: „Want ik houde het daarvoor, dat het lijden dezes tegenwoordigen tijds niet is te waardeeren tegen de heerlijkheid, die aan ons zal geopenbaard worden.” (Rom. 8 : 18). In de ontstane vacature zal de Kerk straks moeten voorzien, maar het heengaan van Doc. Van der Heijden beteekent voor Kerk en School een groot verlies. Als predikant der Gemeente Dordrecht, brengt Ds. L. H. van der Meiden de hartelijke deelneming van den Kerkeraad zijner gemeente over, een deelneming te dieper gevoeld omdat de overledene uit de Gemeente Dordrecht naar de Theol. School werd geroepen.
Docent F. Lengkeek, waarnemend Rector, sprak namens het college van Docenten en den Lector. Met diepe ontroering gewaagde hij van de smart, welke er was in het hart zijner ambtsbroeders bij het verscheiden van Doc. A. van der Heijden. Jarenlang heeft hij hem gekend en liefgehad. Tijdens de ziekte van den onslapene heeft spreker oogenblikken gehad, dat hij jaloersch op den lijder was, die aldus het huis van zijn Vader naderde. Maar de Heere plaatst ons voor de realiteit van het leven. Spreker zegt niet: „Rust zacht,” doch: „Hij rust zacht. „Hij rust in de rust, zooals God die alleen kan geven. Wij betreuren het verlies van Doc. Van der Heijden, want hij heeft gearbeid zoolang als het dag was, en dat boven vermogen. God heeft hem docent-af gemaakt. Hij doceert niet meer, of wel zooals zaligen onder elkander over de groote werken Gods doceeren. Nu ligt hij in handen, het zij met allen eerbied gezegd, van den grootsten Docent.
De Heer K. Bokhorst was als praetor de tolk der Studen, toen hij met weemoed der ziel den geliefden Hoogleeraar herdacht. Wat Elia voor Elisa was, was Doc. Van der Heijden voor de Studenten; hij was een vaderlijken Vriend, wien het nimmer te veel was naar hun bezwaren te luisteren en hen te helpen. Thans is hij niet meer; hij rust thans van zijn arbeid. Hoe gaarne had hij de drie theologische studenten tot het einde hunner studie willen ter zijde staan; maar het heeft den Heere niet behaagd. Laten wij de nagedachtenis van onzen geliefden Hoogleeraar eeren, aldus wekte spreker zijne medestudenten op, door zijn lessen ter harte te nemen.
Ds. R. E. Sluiter van Assen, die met Mr. H. A. Dambrink van Utrecht, de Deputati Synodi tot correspondentie met de Hooge Overheid vertegenwoordigde, sprak namens genoemd college zijn diepe droef heid over het sterven van Ds. A. v. d. Heijden uit. Sinds jaren was de overledene lid en daarna Voorzitter der Synodale Deputatie. Met de meeste nauwgezetheid heeft hij dezen vertrouwenspost waargenomen. Het verheugde spreker te mogen zeggen, dat onze Broeder niet alleen in correspondentie stond met de Hooge Overheid op aarde, maar wat ten slotte het allervoornaamste is, met de Hooge Overheid in den hemel. Namens de Deputaten bood spreker de familie de betuiging hunner innige deelneming aan.
De Vereeniging van Predikanten der Chr. Geref. Kerk sprak daarna bij monde van Doc. J. J. van der Schuit, woorden van hartelijke deelneming tot de Weduwe en hare kinderen. Met diepen ernst herinnerde deze spreker aan wat de Predikanten in dezen Broeder, die altijd een vriendelijk woord voor hen had, zich zagen ontvallen. Op de vergaderingen werd hij gaarne gezien, en veel kostte het hem, dat hij de laatste predikanten-vergadering niet kon bijwonen. Veel heeft hij geleden, en werd eindelijk door den dood overwonnen, maar „overwonnen, heeft hij overwonnen.”
Ds. J. Jongeleen van Hilversum, die namens de Buitenlandsche Zending sprak, was het een behoefte te wijzen op de groote liefde en ijver, welke de overledene der Zending toedroeg. Het was hem een weelde haar finantiën te verzorgen, en hij deed dat met zoo groote accuratesse, dat de gelden prompt op tijd werden verzonden, dat mankeerde nimmer. Als medewerker van „Uw Koninkrijk kome” verzorgde hij zijn copie uitnemend en geen dag te laat ontving de hoofdredacteur zijn bijdrage. Het greep spreker aan, toen hij het Julinummer van „Uw Koninkrijk kome” opensloeg, hij een artikel las van hem, die nu reeds juicht voor den troon. Doc. Van der Heijden zal bij den arbeid der Buitenlandsche Zending in dankbaar aandenken blijven.
Docent P. J. M. de Bruin was de laatste der sprekers. Zijn woord droeg als de oudste vriend en broeder van den overledene een meer intiem karakter. Herinnerd werd aan de dagen der eerste liefde, waarin zij beiden wandelden voor het aangezicht des Heeren. Geen wonder, dat sprekers hart thans met groote droefheid is vervuld nu hij staat aan de groeve van zijn onvergetelijken Vriend en Broeder. Maar de Heere heeft den ontslapene een beter lot bereid door hem op te nemen in Zijne heerlijkheid. Met de vraag: „Zijt ook gij voor die heerlijkheid bereid?” wendde de spreker zich tot de aanwezigen en wekte hen zeer ernstig op om toch den Heere te zoeken, terwijl Hij te vinden is.
De oudste zoon van den ontslapene sprak namens zijn moeder, den hartelijken dank uit voor de tegenwoordigheid van allen en voor de troostvolle woorden der verschillende sprekers.
Ten slotte vereenigden zich allen in het zingen van Psalm 89 : 8,

Gij toch, Gij zijt hun roem, de kracht van hunne kracht;
Uw vrije gunst alleen wordt d' eere toegebracht;
Wij steken het hoofd omhoog en zullen d' eerkroon dragen,
Door U, door U alleen, om 't eeuwig welbehagen;
Want God is ons ten schild in 't strijdperk van dit leven,
En onze Koning is van Israel's God gegeven.

Nog een laatste blik in het graf en langzaam verliet daarop de familie en de schare van belangstellenden de rustplaats der dooden. Zalig zijn de dooden, die in den Heere sterven. Hun graf ligt onder een geopenden hemel, waar Jezus troont, die de sleutelen van hel en dood draagt. Hij heeft den dood verslonden tot overwinning. De eeuwen gaan en komen, de geslachten komen op en gaan onder, maar Hij is de Alfa en de Omega, de Ja en de Amen. Tot Zijnen dag rustten allen, die Zijne verschijning hebben liefgehad, op hunne slaapsteden. Op het doodenveld zijn hun lichamen als het zaad der eeuwigheid uitgestrooid. Indien het tarwegraan in de aarde niet valt en sterft, zoo blijft hetzelve alleen; maar indien het sterft, zoo brengt het veel vrucht voort.
De weg tot het leven, het eeuwig leven, gaat door den dood. Gelijk met Christus, alzoo met allen, die in Hem leven. Maar over het graf van Gods kinderen glanst het licht der zalige toekomst. Op zijn machtwoord zal het zich ontsluiten, het lichaam wordt weer opgewekt, en in dat opstandingslichaam zal de verloste in de nieuwe schepping God dienen in gerechtigheid. Schoon vooruitzicht voor allen, die den Heere vreezen, en met het oog op dat zalig verschiet zingen we met G. Tersteegen:

Komt, laat ons voortgaan kind'ren!
Want de avond is nabij;
Het stilstaan kon ligt hind'ren
In deze woestenij!
Komt, sterkt op nieuw den moed!
Den wandelstaf geheven
Om hemelwaarts te streven,
Zoo wordt het einde goed.

Treedt moedig voorwaarts, kind'ren!
De reis kort op naar 't graf;
Wij zien haar daag'lijks mind'ren;
Ras valt het reiskleed af.
Nog slechts wat meerder moed!
Wat losser nog van de aarde,
En wat de ziel bezwaarde,
Gestreefd naar 't eeuwig goed!

Het zal niet lang meer duren;
Draagt nog een poos uw kruis!
Wellicht slechts weinige uren,
Dan zijn wij eeuwig thuis!
Verlost van zonde en pijn,
Als wij met alle vromen
In 't huis des Vaders komen,
Wat zal dat zalig zijn!

A. (Apeldoorn) G.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 juli 1927

De Wekker | 4 Pagina's

Op den doodenakker

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 juli 1927

De Wekker | 4 Pagina's