Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Bondszegelen (XXII)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Bondszegelen (XXII)

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Men zou nà dit alles kunnen zeggen, dat een ziel niet twijfelt aan de vastheid van Gods genadeverbond, maar dat zij meestal hierover in strijd is, of deze heilsweldaden wel voor haar zijn. 't Gaat om het persoonlijk heil, het gaat om de groote en soms bange vraag of bijv. bet Avondmaal wel voor mij is? Dat anderen aangaan, dat anderen zalig worden dat anderen met blijdschap den weg naar den hemel gaan, dat alles wordt gereedelijk toegestemd. Maar zoodra komt dan eigen zieleleven aan de beurt, zoodra als de vraag beantwoord moet worden: en hoe staat ge er nu zelf tegenover, dan verdonkert de horizon, dan wordt het avond in die zielewereld en de klacht wordt gehoord: „als ik nu maar wist dat al dat heil in Christus voor mij was.” Meestal blijft het daarbij niet, want wanneer eenmaal de avond daalt in de ziel, dan schudt ongeloof en twijfel al heftiger aan 't geboomte, en dan treedt satan de poort van den zielehof binnen met de verontrustende vraag: „zijt ge wel een uitverkorene”, „als ge niet uitverkoren zijt, dan is bet toch verloren.” Ja, hij gaat al driester verder, en werpt zoo'n geschokte ziel op de zifte: „weet ge niet, dat de zonde tegen den Heiligen Geest onvergefelijk is? En als dan eenmaal de bange gedachte van de zonde tegen den Heiligen Geest zulk een zielesfeer heeft geïnfecteerd dan applaudiseert satan. Immers dan heeft satan niet alleen een ziel in de donkerheid gevoerd, maar veelmeer, dan heeft hij God en Zijn verbond krachteloos weten te maken in dit versomberd zieleleven. Laat het ons toch nooit vergeten, dat het in den strijd van satan en zijn engelen niet in de allereerste plaats gaat om u en om mij, maar om God en Zijnen Christus. Het is satan niet onbekend, dat elke wankeling in onze ziel, elk twijfelmoedig vragen, in 't diepst een aanslag is op den God des Verbonds en Zijn onwankelbaren trouw. Laat het kind des Verbonds, laat het wankelmoedig hart, laat het bestreden gemoed toch vóór alles en bóven alles niet naar den duivel, niet naar de eigen inspraken van bet arglistige hart, maar naar de stemme des Heeren, naar de sprake des genadeverbonds luisteren.
De vraag „zouden de heilsweldaden in Christus, zon vergeving en eeuwig leven, zou er, i. e. w. wel zaligheid voor mij zijn” mag niet en moet niet wankelmoedig en angstvallig, maar moet met dankbare blijdschap door het kind des verbonds beantwoord worden:

Ja, Heere! daar is vergeving
Altijd bij U geweest,
Dies wordt Gij Heer met beving
Recht kinderlijk gevreest.

Naarmate de Heere den rijkdom van Zijn Verbondsgeheimnissen bij het licht van Zijn Woord en Geest ons heeft ontsloten, wordt bet ons hoe langer boe duidelijker, dat deze en gene zich op dit zoo ernstige punt in het zieleleven wel eens mag herzien. Er zijn er velen, voor wie het Verbond der genade veel te weinig beteekenis heeft en die, meenende, dat men langs die lijn wat al te oppervlakkig wordt, een veel gevaarlijker lijn opgaan door onschriftuurlijk en ongereformeerd te worden. Al zijn er, die het Verbond der genade overschatten, en allerlei neo-Gereformeerde stellingen er aan ontleenen, laten wij er ons voor wachten om dat verbond te onderschatten, want dat kan ons evenmin nuttig, Gods kerk niet tot zegen en bovenal den God des Verbonds niet tot eer zijn.
Nooit diep genoeg kunnen wij het indenken, nooit innig genoeg beleven, nooit zalig genoeg proeven, dat er geen schooner en vaster lijn is voor het leven der Kerk en voor dat van het persoonlijk zieleleven, dan het verbond der genade. Laat ons nooit vreezen, noch in de bediening des Woords, noch in bet eigen zieleleven, de verbondsgedachte te ontvouwen, de verbondslijn te trekken, maar dan altijd met deze begrenzing, dat dit geschiedt naar inhoud, eisch en voorschrift van dat verbond zelf. In dit licht moeten wij de vraag „zal de zaligheid wel voor mij zijn” beantwoorden.

A. (Apeldoorn) S.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 augustus 1927

De Wekker | 4 Pagina's

De Bondszegelen (XXII)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 augustus 1927

De Wekker | 4 Pagina's