Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het Hemelsche Jeruzalem (XVI)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het Hemelsche Jeruzalem (XVI)

Naar Openb. 21

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Kom herwaarts, riep deze engel Johannes toe. Johannes zat daar op Patmos in vereenzaamde ballingschap. O Gods kinderen kennen zulke Patmossen meermalen. Maar nu is er een „herwaarts” mogelijk. Er is waarlijk nog een andere plaats dan het barre rotsoord. Midden in uw druk en tranen, waarin ge wel eens treurend klaagt: „Zou God zijn genâ vergeten;” — komt er een bode met het „Kom herwaarts” op de lippen. Daar zijn nog andere plaatsen en zaken dan die uwer nederbuigende droefenis.
Als de Heere u zulk een noodiging toefluistert, geef dan acht op Zijne stem. o, Volg Hem dan met uw blik, met uw voet. Want dan zal de Heere u gaan vertoonen, groote en vaste dingen; die wel in staat zullen blijken te zijn, om u een lachen te midden van uw tranen te bereiden.
o, Als God zoo bij tijden eens de nevelen wegvaagt, als Hij uw hand grijpt, en u leidt naar bergtoppen, ja wat wordt alles dan anders, hoe valt het lijden dan minder zwaar, wat kan 't vooruitzicht, zoo hemelsch schoon, u dan wel eens een blij gezang op de lippen leggen.
Ik zal u toonen de Bruid des Lams.
Het was alreeds gezien, wat nu aanschouwd zou worden. Maar o, we kunnen deze dingen nooit genoeg te zien krijgen. En wat hier vooral onze opmerkzaamheid wekke: — hetgeen daar straks gezien is in 't algemeen, in zijn totaliteit, het wordt nu in zijn speciale verbijzondering getoond; in zijn onderscheidene deelen en eigenschappen. Het is een nadere, scherpere teekening. Gelijk daar in al Gods werken en zaken een onuitputtelijke volheid is; waar de ziel steeds meer schoonheid in zal ontdekken, naarmate zij er dieper onderricht in krijgt, en dieper in ingeleid wordt.
Thans is het niet: ik zal u toonen de heilige stad; maar: de Bruid, de vrouw des Lams.
Wat verrassend, dat zóó de Bruid er nu eigenlijk uitziet. Men zou het haar niet altijd zoo aanzien, dat zij zoo heerlijk en waardig voor haar hemelschen Man is. Maar hier ziet ge ze nu in haar ware voltooide gedaante. Als de Koning al Zijn schoonheid over haar zal doen glanzen.
Die Bruid heet hier de Vrouw des Lams.
De bedoeling is, dat het Lam ten huwelijk gaat, en dat deze vrouwe geen ander toebehoort, of toebehooren zal.
Deze Bruid was reeds vóórgebeeld in Eva, zooals zij gebouwd was uit Adam. Zoo ook zou de Bruid des Lams uit den Christus zelf gebouwd worden. Zij is Zijn lichaam. Haar merkwaardige schoonheid was in het Hooglied bezongen. Merkwaardig, omdat deze schoonheid er eene was ondanks o zooveel. Want van haar wordt gezegd: zij is zwart, doch liefelijk. En: schoon gelijk de maan. Die al haar licht en glans ontvangt van de zon. De Bruidschat voor haar is betaald op het kruis. Door den H. Geest is zij gelokt en ingewonnen tot het hemelsch jawoord van eene eeuwige verbintenis. Zij heeft al de beloften van het Verbond leeren omhelzen, en al deszelfs eischen leeren aanvaarden. Zij is in Christus mede gestorven, begraven, opgewekt en gezet in den hemel. Maar ach de sluier hangt nog zoo veelszins over haar. Hier wordt zij nu als ontsluierd vertoond.
De sluier is nu opgeslagen. En Johannes ziet haar zonder belemmering, gelijk zij is.
In het Oosten werd een Bruid allerkostelijkst versierd, met name werden de Koningsdochters, en andere edele jonkvrouwen met ongekende pracht van paarlen en edelgesteenten omhangen, maar zij was oversluierd. De Bruidegom zelf mocht dan eindelijk, in het schoone verbeide moment, dat hij haar zich ter vrouwe nemen mocht, den sluier opslaan; en haar zien als de zijne, in al hare bekoorlijkheid. —
o, Wat dragen we hier èn persoonlijk, èn als kerke Gods in haar geheel nog veel den sluier. Met wat al heerlijk sieraad heeft God Zijn volk omhangen, maar de openbaring, de vertooning er van, ai mij, wat is dat nog vaak beneden den wensch des Konings. Daarbij, hoe is het Gods wil, dat zij hier in haar druk en versmaadheid nog niet openbaren kan, wat ze heeft en wat ze is. Maar eenmaal toch, zal die sluier worden opgeslagen. o, Dan zal de ontsluierde staan voor haar eigen Koning en Bruidegom; en Hij zal zich in hare schoonheid verlustigen. Het is geen kleine zaak, dat de Heere zelf vroolijk zal zijn over haar, gelijk de bruidegom over zijne bruid zal vroolijk zijn.
Hoe schoon moet die bruid er wel uitzien, welke voor Jezus zelf een verlustiging zal zijn. —
Zij is thans nog gesluierd en verborgen, ons leven is met Christus zelf verborgen in God. Maar als Hij uitkomt straks, komt zij meteen mede uit.
De edelgesteenten, ze zijn er, maar nog onder den sluier; dàn gaat de sluier op! En dit ziet Johannes hier. De stad van al haar edelgesteenten blinkende.

Utrecht. Wisse.

(Wordt vervolgd.)

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 september 1927

De Wekker | 4 Pagina's

Het Hemelsche Jeruzalem (XVI)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 september 1927

De Wekker | 4 Pagina's