Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het Hemelsche Jeruzalem (XVIII)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het Hemelsche Jeruzalem (XVIII)

Naar Openb. 21

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Die Bruid nu was eerst nog in de dagen harer jeugd nog onontwikkeld, ten tijde toen in Abraham de kerk in Ur; in Israël de kerk in Egypte als verborgen was. — Daarna werd zij tot haar openhaarwording opgevoerd naar de woestijn, om voor Horeb's voet gelegerd met den God des Verbonds in openlijken officiëelen ondertrouw te worden opgenomen. In het aardsche Jeruzalem was zij nog als de Bruid onder den sluier; overschaduwd door inzettingen en ceremoniën. — Op den grooten Pinksterdag werd als een oogenblik de sluier opgeslagen en stond in de Elven de kerk in alle talen in Jeruzalem God te loven. Maar nu hier op Patmos zien we de eeuwige en de volle ontsluiering. Het heilige Jeruzalem, dat alle schaduwen ziet vervuld. Dat alle ideaal ziet verwezenlijkt. Dat van God en van God alleen, maar ook van God volkomen zal blinken. Uit Sion verschijnt uw God blinkende, in eeuwige schoonheid, die op de Bruid afstraalt en door haar uitstraalt. Dan zal Sion het volkomens der schoonheid vertoonen. Want inderdaad het hemelsche Jeruzalem, omdat het uit den hemel van God afdaalt is ook het aesthetische Jeruzalem, Dat wil zeggen: hier in haar is niet slechts belichaamd het goede en het ware, maar ook het schoone. Het schoone, het aesthetische d, i. wat beantwoordt aan de harmonie van heilig wezen en zuivere verschijning; dit schoone is ook een element in het Koninkrijk Gods.
Het goede, het ware, en het schoone zijn drie zuilen van Gods heerlijken wereldbouw; door de zonde ontadeld en in hun tegendeel neergeslagen, gelijk de wereld en de wereldmacht vertoont het beeld van ongerechtigheid, leugen en leelijkheid, maar in de genade komt in en door en uit Christus dit goede, ware en schoone hersteld weer te voorschijn. — Schoon is het rijk Gods; schoonheid vertoont Sion uiterlijke glans van en naar innerlijke heerlijkheid. De schoonheid, die hier gebrekkig wordt gezocht en bereikt in wat we de kunst noemen en in het nieuwe hemelsche Jeruzalem, natuur geworden. — Gelijk in Christus dit goede, ware en schoone is belichaamd; zoo ook in Zijn Bruid. Christus de gerechtigheid (het goede), het ware, het schoone! Hij is de goede maar ook de schoone Herder. Zoo noemt Johannes Hem in Job. 10 : 11 „de schoone” Herder. Er staat in het Grieksch „kalos” dit is: schoon. Eveneens is nu ook Zijn Bruid, ontsluierd, schoon te noemen.
De schoonheid hoog te roemen in den Koning van Ps. 45 straalt ook op de Bruid af. Onder kunst verstaan we de poging om het in deze schepping omsluierde schoon tot verwezenlijkte uitvoering te brengen, dan krijgen we in de kunst en in de aesthetica de „uit” gevoerde en opgevoerde werkelijkheidsvoorstellingen van wat als potentie, als vermogen, verborgen achter de zienlijke wereld dezer gebrokene schoonheidsschepping, in zit. Maar die kunst en die aesthetica is nu ook een wezenlijk bestanddeel van het nieuwe Jeruzalem. Daar zal alle vermogen van heerlijkheid tot wezenlijkheid zijn gekomen; al wat hier gebroken schoonheid, dus leelijkheid was, is daar hersteld en opgevoerd tot zijn hoogste harmonie in vorm en kleur, in geluid en voorstelling. Daarom zijn er in dat hemelsche Jeruzalem gouden straten, paarlen poorten, veelkleurige edelgesteenten-fundamenten, daarom is er zang en muziek, harmonie en rithmus; kortom er zullen zaken zijn die geen oog heeft gezien, geen oor gehoord, en in geens menschen hart zijn opgeklommen. Het hoogste goddelijke ideale is daar tot ware werkelijkheid geworden.
Want God zal alles doordringen. Alles wordt uitbeelding der goddelijke idee. Daarom roept Johannes er van uit: Zij had de heerlijkheid Gods. Er staat de „δοξα” Gods. Dat is wat van God als hemelsche, geestelijke, goddelijke aesthetica uitschijnt, en zich weêrkaatst. — Alles is daar materiaal voor deze zelfreflect, voor deze uit- en terugkeering Gods.
Alle heerlijkheid des menschen is als een bloem des velds. Het is slechts type, of carricatuur, òf tegenstelling van dit nieuwe Jeruzalem. Maar deze hare heerlijkheid is de vervulling, de waarheid, en onvergankelijk, omdat ze volmaakt is.

Utrecht. Wisse.

(Wordt vervolgd.)

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 oktober 1927

De Wekker | 4 Pagina's

Het Hemelsche Jeruzalem (XVIII)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 oktober 1927

De Wekker | 4 Pagina's