Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Christus - de komende Heiland Advent (III)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Christus - de komende Heiland Advent (III)

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Jes. 61 : 1—3.

Het jaar van het welbehagen des HEEREN! Hoe is het ingeluid, toen in de nachtelijke stille van Efrata's velden het Eere zij God in de hoogste hemelen, vrede op aarde, in de menschen een welbehagen van Engelen-lippen ruischte!
Hij, die geboren werd in Bethlehems stal, uit de maagd Maria, is de Vrede, die van God nederdaalt op eene zondige wereld, opdat Hij zou wonen in zondige harten. Geen vrede, gelijk de mensch dien zoekt tot zekerheidsstelling zijns aardschen levens maar de vrede met God, die alle verstand te boven gaat en die met zich brengt en in zich bevat eene zekerheidstelling voor tijd en eeuwigheid; die vrede, die een onwankelbaar werk Gods is voor den mensch, onwankelbaar, omdat zijne wortelen niet liggen in de zoo gemakkelijk wisselende gemoedsstanden, maar in den trouwen Verbonds-God. Letten wij toch op het gebruik van 's Heeren gedenknaam!
Ook de naam Heere, d. i. Adonai, beer, bezitter, bestuurder, wordt genoemd, maar én bij dien naam in het eerste vers, én in het tweede, én in het derde vers lezen wij den naam HEERE, d. i. Jehova, de onveranderlijk Getrouwe, de God des Verbonds.
De profetie van den komenden Heiland spreekt van de eeuwige gedachten des vredes, die er zijn bij den HEERE, van het trouw blijven aan het door Hem gegeven en ingestelde Verbond, aan de voleindiging van Zijn raadsplan tot het zaligen van zondaren. Hoe zou er van redding en zaligheid sprake kunnen zijn, indien de God des Verbonds niet ware de „Ik zal zijn, die Ik zijn zal”? Zijn raad zal bestaan, niettegenstaande zonde en ongerechtigheid, trots afval en verlating. En Hij gedenkt Zijns Verbonds tot in eeuwigheid, Zijn volk van geslacht tot geslacht. En bet moge zijn, dat de enkeling onder dat volk, gelijk het zich hier openbaart, verloren gaat, dat volk zelf wordt behouden, omdat zijne ver lossing niet ligt in dat volk zelve, maar in Hem!
Zoo brengt de openbaring der genade in den Christus voor dat volk verhoogde, vernieuwde heerlijkheid.
Wat dat volk ontvangt en wordt, door de komst van den Christus, wordt geteekend in het woord: Of dat zij genaamd worden eikeboomen der gerechtigheid, eene planting des HEEREN, opdat Hij verheerlijkt worde.
Wanneer wij denken aan een eik, dan krijgen wij eene voorstelling van stevigheid en kracht. Forsch en breed is zijne kruin, als gespierde armen steken de takken uit, ieder op zichzelf haast weer een boom. Trotsch weerstaat hij den storm, buigen kan hij niet, wet breken. Bij zulke woudreuzen vergelijkt de Geest de verlosten. Is dat beeld wel goed? Hoe is het gegaan na de terugkeer uit Babel? Vertoonde Israël toen het beeld van een eikenwoud? Lees de geschiedenis van het z.g.n. doode tijdvak, d. i. de tijd, waarover de canomeke boeken zwijgen, waarover de apocryphe eenig licht verspreiden. Zeker, er zijn toen tijden geweest van krachtig opbloeiend geloofsleven, maar minder en minder is het volk van Israël geworden onder de volken der wereld, tot het eindelijk niet meer was dan een wingewest, zij het een bevoorrecht, wingewest, der Romeinen.
En na de komst van Christus, na Zijne genoegdoening? Na de vestiging van wat wij dan bijzonder de Christelijke Kerk noemen? Het ziet er niet beter uit!
De tijden, die de Kerk gekend heeft als tijden, waarin zij ontzien en bewonderd werd door de wereld, de tijden, waarin de Kerk eene krachtfiguur bij uitnemendheid geacht werd, die tijden waren waarlijk niet altijd de beste, eerder het tegendeel.
Maar wij moeten bet ook niet zoeken in het uiterlijke. Er kan een prachtige, krachtige kerkstaat zijn, doch waarin de Kerk zelf verhongert. En nu moge het onder den Ouden dag a dus geweest zijn, dat de Kerk zich als belichaamde in een apart volk onder theocratische leiding, — in den Nieuwen dag is het anders !
Er is geen Jeruzalem meer, dan het Jeruzalem, dat van God nederdaalt op de aarde. En in dat Jeruzalem gelden geen aardsche waarden, maar hemelsche; geen stoffelijke, maar geestelijke; geen vergankelijke tijdelijke, maar eeuwige! Zoo zullen wij de verhulling der profetie ook niet afmeten naar den staat der Kerk, gelijk zij zich als formatie in het midden der wereld openbaart. En dan kunnen wij de eikeboomen wel vinden. Dan aanschouwen wij ze in de rij der martelaren, die goed en bloed veil hebben gehad voor de zaak van Christus, de martelaren wier lijden ons bekend is, en die martelaren, wier namen vergeten zijn op deze aarde, maar geschreven in het boek, dat bij God bewaard wordt. Dan zien wij de eikeboomen — neen, niet in de menschen, die er zoo goed over kunnen praten; ook niet in hen, die verzekerd zijn van hunne rechtvaardigmaking; nog minder in hen, die zich zetten of gezet worden door anderen in den rechterstoel over anderen ! — wij zien ze in die allen, die de droefheid naar God kennen, die eene onberouwelijke bekeering tot zaligheid werkt; in hen, die het dierbaar geloof in den Heere Jezus Christus deelachtig zijn; in hen, die, hoewel zij moeten belijden klein van moed en zwak van krachten te zijn, nochtans staan in den strijd en den goeden strijd strijden, vasthoudende aan Hem, die hunne Hope is. Eikeboomen der gerechtigheid ! Om de gerechtigheid gaat het hier dus, en dat in tegenstelling van de on gerechtigheid, die het bondsvolk had gemaakt tot brandhout voor de volken. En is nu het volk des Heeren arm en zwak in zichzelf, toch wordt het aldus genoemd, want waarlijk, er is geen krachtiger, geen sterker, geen barder volk dan dat volk! Alle machten mogen zich opmaken, de aanval zal niet gelukken. Het moge een oogenblik schijnen, dat de elk geveld zal worden, maar neen, uit den storm gekomen, steekt de kruin weer ten hemel. Hoe dat. zijn kan? Let op de benaming, boven deze nog gegeven: eene planting des HEEREN. De hemelsche Landman is hun Bewaarder en Verzorger. Hij heeft ze geplant in den Christus en nu worden zij ook door Christus vastgehouden. Los van Hem, — en zij zijn verloren! Maar dat zijn ze nooit. Het moge zijn, dat zij eigen inzijn door de verleiding des satans, door de verlokkingen der wereld, door het zoet gefluit des vleesches ver loochenen — welk kind van God heeft zich daarover niet aan te klagen? — de Heere bewaart hen, niettegenstaande hunne afwijkingen en zonden. Daarin, dat zij eene planting des HEEREN zijn, daarin ligt hun behoud, daarin hunne kracht, hunne sterkte, hunne hardheid; de volharding ontleenen zij niet aan zichzelf, doch aan Hem, uit wien zij eikeboomen der gerechtigheid zijn.
De volheid der openbaring als zoodanig wordt zeker hier op aarde niet gevonden. Er zijn er, in wie het eikeboomkarakter bijzonder uitkomt, hoewel in de meeste gevallen zoo, dat niet zij zichzelf, maar anderen hen als zoo danig kennen. De volmaaktheid wordt hier echter niet gegrepen. Daarom zal ook deze profetie haar volkomen ver vulling ontvangen in de wederkomst van Christus, als Hij de Zijnen allen overplanten zal in het Paradijs des Hamels. Hoe zullen zij daar in volle schoonheid prijken!
Opdat Hij verheerlijkt worde! Het einddoel ader dingen, dat God de Heere, de God des Verbonds, van eeuwigheid af bedoeld heeft. O, het wordt hier op deze wereld door Gods volk al aanschouwd; het is het voorwerp van het zielsverlangen dezes volks, maar bereikt wordt het niet! Maar de HEERE zal eenmaal alles heerlijk maken voor de Zijnen en als zij in Zijne heerlijkheid zullen staan, dan zal dit hunne zaligheid zijn
Christus — gezalfd, opdat Hij dit heil zou bereiden !
Christus — gekomen, opdat de Hem gegevenen zulke eikeboomen zouden zijn in het Paradijs Gods.
Wekke het Kerstfeest in ons de advents begeerte, die met Job doet spreken: Mijne nieren verlangen zeer in mijnen schoot!
Een enkel woord uit deze profetie lieten wij onbesproken, n l. dit, dat Hij op wien de Geest des Heeren HEEREN is, niet alleen komt, om uit te roepen het jaar van bet we behagen des HEEREN maar ook: den dag der wrake onzes Gods!
Er zijn er, die dit woord er liever niet in hadden; vroeger noemde men zulke menschen wel ethisch-irenisch, lieve menschen, die maar alleen willen spreken over en denken aan de liefde Gods, doch van Zijne rechtvaardigheid liefst niet hooren. De Schrift als Woord des rechtvaardigen en liefderijken Gods spreekt evenwel van beide.
De komst van Christus staat dan ook in het teeken der rechtvaardigheid en der liefde. Neem de rechtvaardigheid weg, en de liefde hebt ge tegelijkertijd ontkracht.
Beteekent het woord in de eerste plaats, dat God de vijanden Zijns volks met de roede zal bezoeken, in den Christus bezoekt Hij de grootste vijand van Zijn volk, de zonde. Daartoe heeft Hij Zijn heilig Kind Jezus tot zonde gemaakt, en den dag der wrake onzen Gods over de zonde en de ongerechtigheid vinden wij aan het einde van Christus' omwandeling op aarde, als Hij gekruisigd wordt. Maar juist daarin ligt het jaar van het welbehagen des HEEREN als bevestigd!
Toch blijft er nog een dag der wrake. Zie, als do Christus zal wederkomen, om Zijn volk de volle blijdschap, de volkomen vrijheid, den alles wegnemenden en alles schenkenden troost te geven; als Hij de Zijnen zal stellen tot eeuwige verheerlijking Gods als eikeboomen in Zijn Paradijs, — dan komt Hij tevens om het oordeel Gods te brengen over degenen, die op zoo groote zaligheid geen acht gegeven hebben.
Ook de wereld, ook het ongeloof heeft een advent, maar eene andere, dan waarvan de wereld droomt. Zij droomt van eene voortdurende ontwikkeling ten goede, van een paradijs-toestand hier beneden, en de ongeloofsprofeten voor-spellen een blinkenden dageraad. Maar er is geen Jicht aan den horizont der wereld, dan een licht, dat slechts vrucht van een door den wil van God af opgewekte verbeelding is. Van adventsverwachting kan de wereld eigenlijk niet spreken; er komt voor haar geen heerlijkheid, geen verlossing. Met Jezus' komst zat zij haar deel ontvangen; — het zal de dag der wrake onzes Gods zijn. Wat zal het vreeselijk zijn, te vallen in de handen van een rechtvaardig God, om dan eeuwiglijk Zijnen toorn te dragen, eeuwiglijk Zijne wrake te gevoelen !
Ook daarin zal God verheerlijkt worden!

Kerstfeest — Christusfeest!
Verkondigd zal worden, overal waar bet Woord bediend wordt, dat Jezus gekomen is tot de heerlijkheid des Vaders, tot zaligheid der zachtmoedigen, der gebrokenen van hart, der gevangenen en gebondenen, der treurigen Sions!
Waar het Woord recht gesneden wordt, zal niet nagelaten worden te wijzen op de betekenis van Christus' komst, zoo voor de ellendigen als voor hen, die geen verlossing van noode hebben!
Mogen wij Kerstfeest vieren met de bede, dat ook wij Christus als onzen Burg en Middelaar, als onzen Plaats-bekleeder en Zaligmaker mogen ontmoeten !
Hel Feest ter herdenking van de eerste komst van Christus op aarde worde ons tot blijdschap, opdat wij Zijne tweede komst op de wereld mogen leeren verwachten in de hope des eeuwigen levens.
Het op Uwe zaligheid wacht ik, o Heere! smelte samen met het kom, Heere Jezus, ja kom haastelijk!

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 december 1927

De Wekker | 4 Pagina's

Christus - de komende Heiland Advent (III)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 december 1927

De Wekker | 4 Pagina's