Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Zalig! - Wie

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Zalig! - Wie

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Zalig (zijn) die hongeren en dorsten (naar) de gerechtigheid; want zij zullen verzadigd worden.”

XI.

Zalig — de hongerenden en dorstenden!

1.

Armen van geest!

Treurenden!

Zacht moedigen, dus lijdenden, onderdrukten!

En nu hongerenden en dorstenden!

Voorwaar, de zaligsprekingen zijn niet naar den mensch!

Voor de meesten onzer zijn hongeren en dorsten begrippen, waarvan de inhoud hun slechts bij benadering bekend is De distrubulie tijd gedurende den wereldoorlog heeft deze kennis wat nader gebracht aan heel ons volk, maar overigens mogen wij door 's Heeren goedheid leven in een land, dat „overvloeiende is van melk en honing”, een voorrecht, dat maar veel te weinig gewaardeerd wordt. Denken wij maar eens aan Rusland, in de jaren voor de Sovjet reeds zoo menigmaal ten prooi aan gebrek, en nu onder het communistisch (?) bestuur geregeld onder den druk van duurte en schaarschte!

Er zullen evenwel onder ons ook wel menschen zijn, die weten wat honger is en wat dorstlijden beteekent. Ik denk aan onze kranken, die om den toestand, waarin het lichaam verkeert, zoo ongeveer geen spijze tot zich mogen nemen, of wier tong kleeft aan het gehemelte van dorst vanwege de koortshitte.

Niemand, die in deze toestanden iets aangenaams vinden kan!

Honger is een scherp zwaard, zegt het spreekwoord; het is de vraag, of dorst nog niet dieper ingrijpt!

En wij denken aan Hagar en Ismaël; aan Israël bij Mara en Rafidim; aan Simson; aan Israël bij de belegering van Samaria; aan zoo vele voorbeelden ook uit de ongewijde geschiedenis, Leidens beleg, den terugkeer van Napoleons leger uit Rusland,.....

Maar bovenal denken wij aan het lijden van Hem, die arm geworden is, daar Hij rijk was; aan Hem, die geene zonde gekend heeft, doch Dien God tot zonde heeft gemaakt, Die aan het hout van den vloek Zijn „Mij dorst” heeft uitgeroepen, de eenige klacht, welke betrekking had op het lijden naar het Tieesch!

Het is echter duidelijk, dat wij onder het hongeren en dorsten dezer zaligspreking niet te verstaan hebben het hongeren en dorsten in den letterlijken zin. Gelijk bij de vorige zaligsprekingen geldt het ook hier, dat niet het benarde van het gewone stoffelijke leven wordt bedoeld, maar dat wij bet hebben te nemen in zijn figuurlijke beteekenis. Dat deze overeenkomt met de letterlijke is duidelijk.

Honger en dorst zijn hier de aanduiding van een gebrek, een tekort. Gelijk honger en dorst in den gewonen zin ontstaan door de onthouding van spijs en drank aan het lichaam, en eene heftige begeerte opwekken naar hetgeen den honger stillen, den dorst lesschen kan, zoo kan er ook zulk eene begeerte zijn naar andere dan stoffelijke dingen. Wij spreken figuurlijk dan ook wel van honger of dorst naar rijkdom, eer, liefde, wetenschap, wijsheid, macht. De mensch verkeert dan in den waan, dat eerst, wanneer deze zijn deel zijn, er rust voor hem wezen zal, dat hij dan pas een gevoel van volheid, van verzadiging voor zijn geestelijk zijn zal bezitten, in welk gevoelen dan zijn welstand zal bestaan.

Zoo heeft de satan door middel der verleiding in het paradijs, Eva hongerig en dorstig gemaakt naar wat zij door die verleiding meende het hoogste goed te zijn. En de vrouw, zoo lezen wij, zag, dat die boom goed was tot spijze en dat hij een lust was voor de oogen, ja, een boom, die begeerlijk was om verstandig te maken. In de plaats van de van oogenblik tot oogenblik onderhouden voldaanheid, geschonken in bet dienen des Heeren, waarin de mensch in den staat der rechtheid zijne voldoening vond, werd Eva's ziel en straks ook Adams ziel vervuld van een honger en dorst naar het verbodene. Toen die honger eenmaal in de ziel was, was ook de overtreding een feit. Honger toch moet gestild worden; dorst moet gelescht worden! Zoo sterk teekent de Schrift ons de kracht van den honger, dat zij zegt: Men doet eenen dief geene verachting aan, als hij steelt om zijne ziel te vullen, dewijl hij honger heeft (Spr. 6:30). Dit ziet vanzelf op den honger in letterlijken zin; de honger naar de dingen dezer wereld, naar de begeerlijkheid der oogen en de begeerlijkheid des vleesches en de grootschheid des levens is als vrucht van de zonde ook zelf zonde en blijft zonde; — de mensch is niet geschapen, opdat zijne ziel hongerig en dorstig zoude zijn naar de ongerechtigheid; dat zij dat is, is zijne ellende, en.... zijne schuld! Er is verzadiging voor den mensch, doch niet buiten God, maar in Hem!

De gevallen staat, waarin de mensch van nature zich bevindt, brengt met zich een onmachtig en onwillig zijn onder de zonde, een hongeren en dorsten naar de dingen, die van de wereld zijn. Dat er dan ook zulk eene zondejacht is, moet ons niet verwonderen; onze verwondering daarover geeft eigenlijk aan, dat wij onszelf niet kennen in onzen waren aard. Ook de streving naar zelfgenoegzaamheid als burger en kerklid, op maatschappelijk, zedelijk en godsdienstig gebied, teekent ons den honger van den natuurlijken mensch. Houden wij dat goed voor oogen! Het zal ons de rechte zielsgestalte kunnen geven in de beoordeeling van anderen en hunne daden en woorden, en tevens de rechte zielsgestalte in de beoordeeling van onze eigen levensopenbaring. Beide met veroordeeling, maar met de zachtheid van begrijpen van anderen, met de erkenning van schuld voor onszelf.

De mensch van nature hongert en dorst naar de ongerechtigheid; de Heere spreekt zalig degenen, die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid.

Een zuivere tegenstelling!

De terminologie, onder Gods volk gangbaar, maakt het echter noodzakelijk, dat wij ons rekenschap geven van de vraag, welke gerechtigheid hier bedoeld wordt.

Dikwijls toch wordt — en dat nog al tamelijk veel in het gebed — bij de gerechtigheid eene bepaling gevoegd, en spreekt men dan van de gerechtigheid van Christus. Daarmede kan niet bedoeld zijn de gerechtigheid van Christus, gelijk Hij die betoond heeft in Zijne dadelijke en lijdelijke gehoorzaamheid. Die gerechtigheid blijft de Zijne. Men bedoelt de gerechtigheid van Christus in dien zin, dat ons om Zijnentwil gerechtigheid zou worden toegekend. Eigenlijk dus de rechtvaardigmaking, waarin om de gerechtigheid van den Borg, ons vrijspraak van schuld en straf en een recht op het eeuwige leven geschonken worden. Zoo zou dus het hongeren en dorsten naar de gerechtigheid slechts betrekking hebben op onze verhouding tegenover God, meer zien op onzen staat dan wel op ons leven. Bij het deelachtig worden van derechtvaardigmaking voor (in) de conscientie zou dan het hongeren en dorsten zijne stilling en lessching vinden.

De bergrede stelt ons evenwel niet voor, wat wij door het geloof mogen gelooven; zij stelt ons voor, wat wij door het geloof zullen zijn, en dat wel in de practijk des levens.

Ongetwijfeld is er in het leven des Christens plaats voor het hongeren en dorsten naar de gerechtigheid van Christus tot rechtvaardigmaking in de verzekering van ons geloof.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 januari 1928

De Wekker | 4 Pagina's

Zalig! - Wie

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 januari 1928

De Wekker | 4 Pagina's