Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het Heilig Evangelie naar de beschrijving van Markus

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het Heilig Evangelie naar de beschrijving van Markus

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

XX.

3:13—19. Vervolg.

Simon, de zoon van Jona, ontvangt den toenaam: Petrus. Deze toenaam teekent ons hem als den man van kracht en vastheid. De Heere Jezus grijpt zelf op dezen naam terug, als hij, sprekende namens den apostelkring, da belijdenis aflegt: Gij zijt de Christus, de zoon des levenden Gods. Dan zegt da Heiland: Zalig zijt gij, Simon Bar Jona ! want vieesch en bloed heeft u dit niet geopenbaard, maar Mijn Vader, die in de hamelen is. En Ik zeg u ook, dat gij zijt Petrus, en op deze petra (rotsvaste belijdenis) zal Ik Mijne gemeente bouwen. De Simon (d.i. de Volgzame) is in het leven van den Apostel meer dan eens openbaar geworden; denk slechts aan de verloochening op de binnenplaats van het hoogepriesterlijke paleis en aan Petrus' gedrag, waarvan Paulus spreekt in den brief aan de Galaten. Desniettemin zien wij Petrus toch als den rotsman, in de oefening van zijn apostolaat, krachtig getuigende op den Pinksterdag en voor den Joodschen raad. In al de apostellijsten wordt hij het eerst genoemd. Hij is de figuur, die het meest op den voorgrond treedt.

En Jacobus, den (zoon) van Zebedeüs, en Johannes, den broeder van Jacobus, en gaf hun (toe)namen, Boanerges, hetwelk is: zonen des donders.

Meestal brengt men dezen toenaam in verband met hetgeen van Jacobus en Johannes verhaald wordt in Lukas 9:51-56. Daar lezen wij, dat de menschen van zeker Samaritaansch vlek den Heere niet wilden ontvangen. Jacobus en Johannes ontstaken toen zoozeer in ijver, dat zij tot den Heiland spraken: Heere, wilt Gij, dat wij zeggen dat vuur van den hemel nederdale en dezen verslinde, gelijk ook Elia gedaan heeft? Verre van dit goed te keuren, heeft de Heere hen daarover bestraft en gezegd: Gij weet niet van hoedanigen aard gij zijt! Zoo wij dezen toenaam in verband moeten brengen met deze geschiedenis, dan hebben dus Jacobus en Johannes in dien toenaam altijd de herinnering met zich omgedragen aan hun misplaatsten ijver. Die toenaam is dan niet teekenend voor hun apostolaat. Liever denken wij aan de kracht en de felheid, waarmede zich de donder openbaart. Dat schijnt, met het oog op de doorgaande beschouwing, inzonderheid van het karakter van Johannes, niet te kloppen. Men stelt zich Johannes in den regel voor als da zwijgzame man, die, wanneer hij den mond opendoet, niet anders spreekt dan van liefde en liefhebben. Men vergeet echter, dat waarlijk liefhebben een zaak is niet van zwakheid maar van kracht, en dat waarlijk liefhebben in zich sluit zijn tegengestelde! Wie waarlijk liefheeft, moet haten, wat tegen het voorwerp zijner liefde is. Lees uit dit gezichtspunt de brieven van Johannes eens en gij zult u verbazen, over de kracht en de felheid, die er uit spreken. Beiden, Jacobus en Johannes, hebben met kracht gestaan in den dienst huns Heeren; ook hun prediking heeft, onder de bedauwing des Heiligen Geestes, geweld gedaan op het rijk der duisternis tot nederwerping van hetgeen zich tegen den Heere en Zijnen Gezalfde verhief!

En Adreas, en Filippus, en Bartholomeiïs en Maltheüs, en Thomas, en Jacobus, den (zoon) van Alfeüs en Thaddeüs, en Simon Kananites, en Judas Iskariot, die Hem ook verraden heeft.

Gelijk gezegd, toenamen vinden wij alleen vermeld voor Simon, Jacobus en Johannes. Bij de andere apostelen vinden wij geene aanteekening dan bij den tweeden Jacobus, die ter onderscheiding van den zoon van Zebedeüs genoemd wordt met den naam zijns vaders, en bij den laatste, Judas Iskariot.

Volgens de andere Evangeliën droeg Thaddeüs ook wel den naam van Lebbeüs (Matth. 10:3) of Judas, den broeder van Jacobus (Lukas 6:16). Mattheus was de tollenaar Levi.

Het is hier de plaats niet, om van deze mannen een levensbeschrijving te geven.

Eene zaak trekt bijzonder onze aandacht, n.l, dat de Heere ook Judas tot apostel verkoren heeft, dien Judas, die Hem verraden heeft; de evangelist teekent dat bijzonder aan hij de vermelding van zijn naam.

Da Costa teekent in zijne bijbellezingen hieromtrent aan:

„Toen de Heere Judas koos, was het verraad nog niet in zijn binnenste, maar wel de kiem er toe. De Heere, de hartenkenner, wist het. Zou de omgang met den Heere zelf die kiem verstikken? In dien omgang moest alles zich beslissend ontwikkelen, moest alles beter of erger worden. De satan was ook hier in het midden der kinderen Gods. Doch hoe kon het samengaan, dat Judas de apostolische gave der wonderen ontving en toch een verrader werd ? De gaven zijn onafhankelijk van het geloof, en zonder waarachtig geloof zijn alle gaven ijdel. Een Bileam kon profeteeren en een Saul kon het ook, en toch waren zij ontbloot van genade. Daarom vermaant Paulus niet zoozeer wondergaven maar genadegaven te begeeren, en onder deze is de uitnemendste de liefde; zij is de door het geloof en de hoop voortgebrachte eeuwigblijvende vrucht des Heiligen Geestes”.

Christus laat wel zinken, maar laat niet verdrinken!

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 februari 1928

De Wekker | 4 Pagina's

Het Heilig Evangelie naar de beschrijving van Markus

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 februari 1928

De Wekker | 4 Pagina's