Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Zalig — Wie

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Zalig — Wie

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Zalig (zijn) de vreedzamen; want zij zullen Gods kinderen genaamd worden.” Matth. 5: 8.

XXII.

Zalig — de vreedzamen

3.

Vrede-maken met den naaste!

Het is den wedergeborene niet genoeg, als hij maar vrede met God heeft; het is hem ook eene behoefte vrede te hebben met den naaste. Gods wet is één, en de eerste tafel der wet is niet te scheiden van de tweede. Hoe zal dan iemand een vrede-maker met God zijn, als hij ten opzichte van zijn naaste te zich niet bekommert over de vraag, of het vrede is met hem, ja dan neen? Als de apostel Paulus in Galaten 5 de werken des vleesches stelt tegenover die des Geestes, dan noemt hij onder de werken des vleesches: venijngeving, vijandschappen, twisten, afgunstigheden, toorn, gekijf, tweedracht, nijd en moord, en onder die des Geestes: liefde, vrede, lankmoedigheid, goedertierenheid, goedheid en zachtmoedigheid. Jacobus vraagt (4:5): Of meent gij, dat de Schrift tevergeefs zegt; De Geest, die in ons woont, heeft die lust tot nijdigheid?

Het in onvrede leven met onzen naaste ligt geheel in de lijn van onze zondige natuur, die zich niet dan door den wensch van zelfbehoud en eigen eer en grootheid leiden laat. Waar genade heerschappij voert, is het anders. Men heeft bet terecht wel eens zóó voorgesteld: Vóór de bekeering de volgorde: Ik, de naaste, God; na de bekeering, God, de naaste. Ik. In het eerste zijn belangen van God en den naaste ondergeschikt aan die Tan onzen persoon; zij moeten er voor wijken, en zoo zij het niet doen, dan twisten wij met den naaste en met God; — in het laatste zijn de belangen van onzen persoon ondergeschikt aan die van God en den naaste; onze belangen moeten wijken voor de belangen Gods en die des naasten; geschiedt dit niet, dan is er twist, maar de genade zal dien twist leeren gevoelen als zonde en aandrijven tot het vrede-maken, tot bet alles-in-het-werk-stellen, opdat er weder vrede kome. Het is dan ook niet toelaatbaar in ons, dat wij in hooggevoelendheid en onverschilligheid ons zouden stellen tegenover den naaste, alsof de verhouding, waarin wij tot hem en hij tot ons staat, ons niet zou aangaan. Als het kind des Heeren op zijne plaats mag zijn, dan heeft hij er smart over, als er geen vrede is tusschen hem en zijn naaste. Of de verdeeldheid hare oorzaak vindt in hem of in den naaste, is een zaak, die daarin van minder belang is, dan de natuurlijke mensch zich denkt. De natuurlijke mensch stelt den eisch Tan het vrede-maken aan den schuldige. De weg, door den Heere ons gewezen in Matth. 18, is een andere. Niet van den schuldige doch van den beleedigde moet de actie uitgaan. Indien uw broeder tegen u gezondigd heeft, zegt de Heiland, ga henen en bestraf hem — dit bestraffen beteekent zeker niet: beleedigend verwijten, maar het onder het oog brengen van het kwade uit liefde tot verzoening — tusschen u en hem alleen: indien hij u hoort, zoo hebt gij uwen broeder gewonnen, — juist, waarom het in het vrede-maken te doen is. Let ook op het tusschen u en hem alleen. De zonde heeft behoefte aan gemeenschap in het kwaad; de gerechtigheid zal in den weg der liefde behoefte hebben het kwaad te bedekken, wat een sterke factor in het vrede-maken is.

Is nu de verstoring van den vrede met God voor den levendgemaakte eene smart der ziel, evenzoo staat het met de verstoring van den vrede met den naaste. Nog meer dan het vrede-maken met God vraagt het vrede-maken met den naaste de deugd der zelfverloochening. God staat in Zijne grootheid boven ons, de naaste staat naast ons. Wat strijd kan het kosten, den naaste lief te hebben als onszelven; vrede met hem te maken, die misschien maatschappelijk lager staat dan wij, minder is in ontwikkeling en beschaving, of wel in ruwheid der zonde zijn weg gaat. Met lijdzaamheid vijandschap verdragen is iets groots, grooter is het uitgaan tot den vijand, om vrede met hem te maken. Vrede te maken, maar niet ten koste van het recht Gods, wel met verloochening van ons recht. Hoe heeft de Heere Jezus Christus dat betracht! Zijn wandel zij al Gods kinderen een voorbeeld. In het eerste kruiswoord beluisteren wij de vergeving, die er was in het hart van den Christus, en het woord klinkt als een vrede-making voor zondaren.

Zalig zijn de vreedzamen of vredemakers. Veel is hun tegen; satan, wereld en vleesch-en-bloed verzetten zich tegen hunne behoefte en tegen het pogen om aan die behoefte vervulling te geven. Dikwijls kunt gij de vredemakers, mogelijk uzelf, zien nederzitten in groote droefheid en smart, nog niet zoozeer om het mislukken van vredespogingen dan wel vanwege de zonde, die in hen woelt en tegen hunne nieuwe natuur in hen drijft op het pad van den toorn en den twist. Last hebben zij vooral van zichzelf; dat oude wil zich niet geven, want het onderwerpt zich der wet Gods niet. Kan er sprake zijn van een tevreden zijn met zichzelf? Zij zijn er bang voor; die tevredenheid doet verslappen. Zoo zijn ze dus niet zalig? Zij zijn zalig, als zij werkzaam mogen zijn in de kracht des Heeren!

Daarom spreekt evenwel de Heiland de vreedzamen niet zalig. Ook hier wijst de Heere heen naar eene zaligheid, die toekomstig is; zij zullen Gods kinderen genaamd morden.

Gods kinderen — wat schoone, veelzeggende naam!

Er zijn vele namen en beelden in de Heilige Schrift voor de verhouding Gods tot de Zijnen, en omgekeerd. Is er echter wel een naam lieflijker en teerder? Een dienstknecht te wezen zegt veel; een vriend te zijn meer; een kind te heeten alles, hetgeen niet wegneemt, dat ook in dienstknecht en vriend het kindschap ligt, maar dan niet genoemd.

De naam kind zegt het meeste.

Nu had de Heere kannen zeggen: Want zij zijn kinderen Gods. Dit doet Hij echter niet. Gelijk al de zaligsprekingen wijst ook deze heen naar het eindoordeel, als het Koninkrijk Gods zich in al zijne heerlijkheid en gelukzaligheid zal openbaren. Dan zal het onderscheid gezien worden tusschen de rechtvaardigen en de onrechtvaardigen, wien eenerlei lot op aarde ten deel viel, en wier lot dan zoo verscheiden zal zijn. Hier winnen het schijnbaar de menschen, die door haat en nijd bezield zijn, en worden dikwijls de vredemakers onder den voet geloopen; in het gericht zal blijken, wie eeuwigheids werk verricht hebben.

Zij zullen Gods kinderen genaamd worden. Wie dat doen zal? Wie anders dan Hij, die in het gericht zal richten? Christus zal het doen in den Naam des Vaders, die Hem al het oordeel gegeven heeft. Christus zal ben Gods kinderen noemen; dus zal God bet doen!

Zie, daar staat het gansche menschdom voor den rechterstoel Gods! Heel het menschdom, in Adam, zijn hondshoofd, als kind geschapen. Maar ook, in Adam gevallen! Het kindschap is in hem verzondigd; onder den vloek ligt het menschdom van nature, d.w.z. dat niet de zalige gemeenschap met den Heere doch de rampzalige scheiding van God zijn rechtmatig erfdeel is; niet het thuis-zijn des hemels, maar de gevangenschap der hel in al hare verschrikking, het eeuwig smart-lijden onder den toorn des Allerhoogsten. Van nature is het zoo, de genade maakt evenwel onderscheid. In Christus, den tweeden Adam, heeft de heilige God Zich den weg geopend, om weder als Vader te staan tegenover het kind, dat het kindschap verzondigde. Kunnen wij zeggen, dat dit het menschdom geldt, het wil niet zeggen, dat nu ook alle menschen, hoofd voor hoofd, in Christus weder tot kinderen worden aangenomen. Gods souverein welbehagen heeft het anders beschikt. Geloof en bekeering — door Hemzelf in den weg der genade te schenken — heeft Hij als voorwaarden gesteld tot verkrijging der zaligheid. Alleen in wie deze gevonden worden, zullen deelen in de toerekening van Christus' verdiensten. Zoovelen Hem — Christus — aangenomen hebben — d. i. in Hem geloofd hebben en door Zijne kracht geleefd tot God — dien heeft Rij macht gegeven kinderen Gods te worden, (namelijk) die in Zijnen Naam gelooven (Joh. 1:12). Zij zijn het, die vruchten voortbrengen, der bekeering waardig, en als vredemakers zich in het leven openbaren.

Dat zij Gods kinderen genaamd worden is maar niet een eere, die hun gegeven wordt; het noemen beteekent een stellen in al de zegeningen en voorrechten van het kindschap. Is de vrede de vrucht der rechtvaardigmaking, waarin de geloovigen naar Rom. 5 : 1 deelen, de vrucht der eind-rechtvaardiging zal geen andere zijn. Hier is het een vrede, die zoo menigmaal verstoord wordt, ook al kan hij niet vernietigd worden. Met het eindgericht vangt de vrede aan, die nooit verstoord kan worden. Wat Asaf zegt in Ps. 73: Het is mij goed nabij God te wezen, zal dan in eeuwige onverderfelijkheid in vervulling treden. Kinderen Gods, dus als kinderen bij God, in Zijne gemeenschap, thuis!

Wat is aangenamer voor een kind, dan dat bet in vrede thuis mag zijn, omringd door de liefde en zorg der ouders, met wie het omgaat in kinderlijke vreeze, wier nabijheid het rust schenkt en blijdschap; vertrouwelijk geeft het zich aan de leiding der liefde en weet zich veilig en wel bewaard.

In veel hooger mate zal dit het deel zijn der vrede-makers. Omdat zij vrede-makers zijn? Moet bet niet wezen om Christus wil? Het laatste is zeker het eerste, omdat zonder het om Christus' wil er nooit van zaligheid kan gesproken worden. Maar zonder het vrede-maken kan er geen deelhebben aan Christus bestaan en daarom mogen en moeten wij zeggen, ons aansluitende aan het woord des Heilands, dat wel degelijk de zaligheid geschonken worden zal, omdat zij vrede-makers geweest zijn.

Op de vrucht der vereeniging met Christus valt de nadruk.

Vergeten wij dan de vrucht niet, maar toetsen wij er ons aan.

Zalig (zijn) de vreedzamen; want zij zullen Gods kinderen genaamd worden.

En in eeuwigen vrede zullen zij den vrede met God en den naaste, naar de begeerte huns harten, beleven en dadelijk en lijdelijk er de zaligheid van smaken, als kinderen thuis!

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 april 1928

De Wekker | 4 Pagina's

Zalig — Wie

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 april 1928

De Wekker | 4 Pagina's