Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Onze Kerkregeering

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Onze Kerkregeering

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Art. 56 D.K.O.

Kinderdoop.

I.

Het derde deel der kerkorde handelt over: „De leer, de Sacramenten en andere ceremoniën.”

Over de Leer is gehandeld Art. 53 tot 55, waar gesproken wordt over de onder-teekening der belijdenisschriften en de censure over de boeken. Art, 56 tot 64 handelen over de Sacramenten en daar de Heilige Doop het eerste Sacrament is, wordt dus in Art. 56 gesproken over den doop der kinderen. Art. 56 der kerkorde luidt aldus:

„Het Verbond Gods zal aan de kinderen der Christenen door den Doop, zoo haast als men de bediening daarvan hebben kan, bezegeld worden, en dat in de openbare vergadering, wanneer Gods Woord gepredikt wordt. Doch ter plaatse, waar niet zoo vele predikatiën gedaan worden, zal men een zekeren dag in de week verordenen, om den Doop extra-ordinaarlijk te be dienen, zoo nochthans, dat het zonder predikatie niet geschiede.” In dit artikel wordt over vele zaken gesproken. 1. Aan wie de doop moet bediend worden. 2. Wan neer de bediening moet geschiede. 3. Waar hij zal plaats hebben. 4, Door den prediker des Woords, dus door den wettigen Be dienaar. 5. Over de week- of doopdiensten in kleinere plaatsen.

Art. 56 zegt, dat de bezegeling van Gods Verbond door den Doop geschieden moet aan de kinderen der Christenen. De be zegeling van het genadeverbond kan alleen geschieden aan hen, die in 't Verbond zijn. God richtte Zijn Verbond op met Abraham en zijn zaad, en daartoe behoorden dus onder het Oude Verbond, allen die uit Abraham gesproten zijn. Dit verbond strekt zich onder het Nieuwe Verbond nog verder uit, en wel tot allen, die in de kerk geboren zijn. Zoolang nu de kerk nog ongedeeld was, baarde het geen moeilijkheid uit te maken, wie tot het verbond behoorden, n.l. al de kinderen der chris tenen. Doch tijdens de Synode van Dordrecht was de reformatie en daarmee de scheiding van Rome's kerk al een eeuw oud.

't Is nu de vraag of de kinderen der Roomschen ook tot het verbond behooren. Onze Dordtsche vaderen dachten hieromtreut nog al ruim. Ter Synode (par ticuliere) van Rotterdam in April 1581 werd gevraagd, of kinderen mochten ge doopt worden van ouders, die van de Gerei, religie geheel vreemd zijn en daarbij getuigen werden genomen, die ook vreemd zijn van de religie. De Synode antwoordde: Aangaande die kinderen, als zij niet van Joden of Turken zijn, zoo moet de Dienaar ze do open.

Men beschouwde het verbond dus zeer ruim en vroeg niet of er waarborg was van opvoeding in de waarheid, dat n.l. die kinderen in de voorzegde leer zouden onderwezen worden. Daar de Overheid zich beijverde de reformatie overal te be vorderen, en de Roomsche Kerk tegen werkte, wilde zij ook, dat de Roomschen hun kinderen in de Geref. Kerk lieten doopen.

Onze Synoden hebben Da 1834 be palingen gemaakt, welke kinderen als verbondskinderen kunnen gedoopt worden. Allereerst kinderen van belijdende leden der gemeente; hierover behoefde' geen nadere bepaling gegeven. De Synode van 1849 bepaalde daarbij: „Kinderen, wier ouders niet, waar wier grootouders één van beiden leden der gemeente zijn, kunnen gedoopt worden, indien de grootouders zich met het opzicht over de opvoeding willen belasten”.

Men ging hier van de juiste gedachte uit, dat het verbond zich verder uitstrekt dan één geslacht, zoodat kinderen wier grootouders tot de gemeente behooren, gerekend werden verbondskinderen te zijn.

Evenzoo worden kinderen, waarvan slechts één der ouders tot de gemeente behoort als belijdend lid, als verbonds-kinderen aangemerkt. Dit is overeenkomstig 1 Cor. 7:14, waar van zulke kinderen gezegd wordt: „anders waren uwe kinderen onrein, nu zijn ze heilig”, dat is, in het verbond begrepen.

De Synode van 1860 sprak uit: „Ook de kinderen van ouders, die wel door den doop bij de gemeente erkend zijn, maar geen belijdenis hebben afgelegd, zullen gedoopt worden”. Zulke kinderen van doopleden zijn nog in het verbond, en hebben daarom ook recht op den doop. Eeu andere vraag is echter of die ouders, die nog incomplete leden zijn en geen leden in vollen rechte, kunnen toegelaten worden tot. het beantwoorden der doop-vragen, of dat die doopsvragen beantwoord moeten worden door doopsgetuigen, leden der gemeente zijnde.

Dit zullen wij bij Art. D, K, 0. be spreken. 't Gaat in Art. 56 alleen over de vraag aan welke kinderen de doop zal bediend worden.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 juni 1928

De Wekker | 4 Pagina's

Onze Kerkregeering

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 juni 1928

De Wekker | 4 Pagina's