Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit genade

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit genade

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Want uit genade zijt gij zalig geworden door het geloof, en dat niet uit u, het is Gods gave; niet uit de werken, opdat niemand roeme.”

I.

Er is tusschen den eenigen, waren godsdienst en alles, wat zich als zoodanig aanbiedt, een kenmerkend verschil. Alles, wat zich als zoodanig aanbiedt, hetzij het nog een god belijdt, dan wel zich er op beroemt, de gedachte aan een god te boven te zijn, stelt de zaliging des menschen, die toch van alle levens- en wereldbeschouwing het doel is, als door den mensch te verkrijgen.

Dit behoeft ons niet te verwonderen. In Adam, zijn bondshoofd, gevallen, ligt de mensch dood door de misdaden en zonden, onmachtig en ook onwillig tot eenig geestelijk goed. Zijn verstand is verduisterd, zijn hart gaat uit naar de dingen dezes tijds en dezer wereld. Zoo verheft hij zich dan ook niet boven hetgeen van deze wereld is. God, in de hoogheid van Zijn wezen, kan hij niet verstaan. Wat de natuurlijke mensch God noemt, is vrucht zijner eigene voorstelling, min of meer onder invloed der christelijke sfeer, waarin hij leeft, maar toch altijd opkomende uit zijn verdorven rede, die geen hooger kent dan den mensch. God zij hem de grootere, ja zelfs de grootste, maar meer dan mensch, wat het wezen betreft, is God voor hem niet. Ook Hij heeft zich te schikken naar het alles-opeischende Ik. De heidenen hebben hun goden met menschelijke deugden en ondeugden; zij zijn kwaad of goed. Het komt er voor den heiden maar op aan, de goden gunstig voor hem te stemmen, of den kwaden god te ontloopen, te bedriegen. En de niet-heidensche heidenen, is het in den grond der zaak bij hen wel anders?

De waarheid Gods leert ons evenwel den Heere kennen, als staande in Zijn wezen boven den mensch, en ieder, wien God genade schenkt, leert den Heere ook alzoo kennen. Die schrik voor den onbekeerde wordt echter een zegen voor dengene, aan wien de Heere Zich openbaart. Want in die openbaring leert de verlorene, dat niet van beneden, doch van boven, niet van den mensch, maar van God de zaligheid is.

Daarop legt de Heilige Schrift steeds den vollen nadruk.

Ook het woord van onzen tekst spreekt daarvan.

Paulus heeft dezen brief aan de gemeente des Heeren te Efeze geschreven om haar te doordringen van de heerlijkheid van harer staat en de heiligheid harer roeping. Daartoe wijst hij, roemende den God en Vader van onzen Heere Jezus Christus, op het raadsbesluit Gods, waarin Hij de gemeente verkoren heeft in Zijnen Zoon, en dankt den Heere voor al de gaven en zegeningen van Gods genade, der gemeente geschonken, tevens biddende, dat haar geschonken worde de erkentenis van hare onderscheiding boven de wereld, en dat de gemeente in ware dankerkentenis die weldaad beleven zal.

Een heilige roeping heeft de gemeente, de roeping om voor Gods aangezicht in oprechtheid te wandelen, en Hem toe te brengen alle eer en verheerlijking, want uit genade is zij zalig geworden.

Gij ziji zalig geworden, zegt de apostel.

Dat hij daarmede niet bedoelt de zaligheid in den staat der verheerlijking, is duidelijk. Deze wordt aan deze zijde des grafs niet gevonden. Is niet het leven van Gods volk hier een voortdurende strijd en worsteling tegen alles wat tegen het leven uit God optornt? Er is, zoolang wij in dit Mesech zijn, telkens en telkens reden tot klacht en droefheid. En dat niet alleen, omdat de wereld vervolgt; de vervolging der wereld behoeft den vrede niet te verstoren; in den donkersten kerker kan de vrede gesmaakt worden. Daniël had het niet zoo kwaad in den leeuwenkuil, de jongelingen niet in den brandenden oven, Paulus en Silas niet in de gevangenis te Filippi. Met den Heere is het overal goed! Wat het smaken der zaligheid rooft, is de verstoring van den vrede door de zonde, die eene scheiding maakt tusschen den Heere en de ziel; die het geloofsoog verdonkert, de hoop doet verflauwen en de liefde verkoelt. Met de zonde komt Gods volk dagelijks in aanraking, hoe zou er dan van ongestoorden vrede en zaligheid sprake zijn?

Toch — zalig! En de apostel heeft hiermede het oog, niet op den wisselenden stand maar op den on wankelbaren staat van Gods volk, immers onwankelbaar in Hem, die voor Zijn eigen werk instaat, het bewaart en eenmaal eeuwig heerlijk kroont. De zaligheid van den staat der verheerlijking neemt hier een aanvang.

De apostel teekent den staat met eenige tegenstellingen aan te wijzen tusschen het vroeger en nu der Efeziërs.

Eerst waren de Efeziërs dood door de zonden en de misdaden; — nu zijn zij levendgemaakten met Christus.

Eertijds: onder de macht der wereld, de macht van den overste van de macht der lucht; — nu: geschapen in Christus Jezus tot goede werken.

Eertijds: zonder Christus; — nu: in Hem.

Eertijds: verre; — nu: nabij.

Eertijds: in vijandschap; — nu: in vrede.

Eertijds: zonder hope; — nu: met de hope des eeuwigen levens.

Naar het woord des apostels in den brief aan de Romeinen beschaamt die hope niet, omdat de liefde Gods in het hart is uitgestort door den Heiligen Geest.

Zoo is er een geheele ommekeer in de Efeziërs gekomen. Uiterlijk mogen de omstandigheden ongewijzigd zijn, ja, misschien wel verslecht, maar innerlijk hebben zij ontvangen een leven, dat niet vergaat, dat zelfs met den dood niet eindt, doch in den dood zelfs zijn volkomen ontplooiing bereikt.

Laat dat leven hier zijne moeilijkheden hebben, maar voor geen schatten der wereld zouden zij het veil hebben. De vrede Gods, die alle verstand te boven gaat, is meer waard dan goud of zilver of kostelijke steenen; meer waard dan de rust en vrede en de blijdschap, die de wereld bieden kan. Wat deze zegt te geven, is bedrog; wat zij ontvangen hebben, is het ware, het echte; het is de werkelijkheid in tegenstelling met hetgeen zij vroeger zochten. God is hun deel geworden, en Christus. Alzoo hebben zij het leven en de weldadigheid gevonden, schatten, die onvergankelijk eigendom zijn van hen, die gelooven.

Zalig zijn ze geworden uit genade.

Opdat de Efeziërs het goed zouden bedenken zegt de apostel in vers 9 nog eens in ontkennenden vorm: Niet uit de werken.

Dit is de groote tegenstelling, waarop wij zoo even wezen.

Uit de werken leeft de mensch van nature; hij meent tenminste iets met de werken te bereiken. Hij kan dat meenen, omdat hij noch zichzelf noch den Heere kent; omdat de werkelijkheden van zijn staat voor de eeuwigheid hem onbekend zijn; omdat hij zich dus vergaapt aan hetgeen een schijn heeft van werkelijkheid. Meen niet, dat dit alleen gevonden wordt daar, waar het ontbreekt aan de kennis van Gods Woord. Zoolang wij leven als onbekeerde zondaren, zullen wij het in den weg der werken zoeken, al zijn wij ook nog zoo goed thuis in de Waarheid. Hoevelen, die dat later hebben leeren verstaan; die de vijandschap tegen de genade voor God hebben leeren belijden. Neen, wij willen van nature geen genade; ons gansche zijn verwerpt het. Onder een vromen vorm kan er nog zooveel „gewerkt” worden. „Gewerkt” met gebeden, met een laten van de zonde, met een deugdzaam leven, met getuigen voor de waarheid en tegen de wereld, met een voorstaan der rechtzinnige leer, met een zwaar bespreken der ellende, en anderzijds met een roemen in de ruimte, die er bij God voor een zondaar is, met een prediken van Jezus Christus, een roepen van „Heere! Heere!” enz. enz..

Dit alles kan waarde voor de eeuwigheid schijnen te hebben voor ons, maar, wee ons! zoo het er bij blijft!

Als wij straks staan voor onzen Rechter, waarmede zullen wij dan bestaan?

Geen onzer z.g.n. deugden zal ons kunnen behouden.

Zelfs gaat geen prediker, geen rechtzinnig genade-prediker in, omdat hij zulk een prediker geweest is; hij zal genade moeten bezitten.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 oktober 1928

De Wekker | 6 Pagina's

Uit genade

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 oktober 1928

De Wekker | 6 Pagina's