Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Artikel 36

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Artikel 36

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

V.

Amsterdam 4 October 1928.

Weleerwaarde Heeren en Broeders!

Mag ik voor het onderstaande in de Wekker een plaatsje. Bij voorbaat mijn hartelijken dank.

Overheid-Zwaard en Kerk-het Woord.

Tot mijn groote blijdschap bemerk ik dat de Weleerwaarde Zeergeleerde Heer Prof. J. J. van der Schuit in de Wekker en de WelEerwaarde Heer Ds. L. H. van der Meiden in „Luctor et Emergo” — Art. 36 onzer geloofsbelijdenis zullen behandelen.

Ik heb als bezwaarde broeder wel de conclusiën van het rapport inzake de uitspraak der Generale Synode van de Chr. Geref. Kerk 1928 ontvangen, maar deze geven mij geen genoegzame helderheid, waardoor mijne bezwaren zouden zijn weggenomen.

Mag ik bovengenoemden broeders, bij de belichting van art. 36, verzoeken, de volgende punten serieus te behandelen:

1∘. Dat weren en uitroeien (taalkundig) ook gebruikt kan worden voor het Woord.

2∘. Dat weren en uitroeien (geschiedkundig) niet ziet op het zwaard, maar op het Woord.

3∘. Dat, indien dit moet slaan op het Woord, of het dan niet moet staan in art. 36, aangezien de inwoning des H. Geestes en de woorden Gods niet aan de Overheid, maar aan de Kerk des Heeren is geschonken en toebetrouwd.

4∘. Of het geen fout is in art. 36, dat de Overheid moet zorgen voor de prediking des Woords; of is niet de Gemeente des Heeren daarmede belast als Zendingskerk?

5∘. Dat wel de Overheid als zoodanig heeft te zorgen voor de bevordering van het Koningrijk van Jezus Christus, doordat zij steeds werkzaam moet zijn als Gods dienaresse. De Heiliging van den Dag des Heeren, het tegengaan van het misbruik maken van den Naam des Heeren onzes Gods, het tegengaan van afgoderij (hetwelk echter niet met geweld of dwang kan geschieden) en- het beschermen der vromen en het straffen der goddeloozen, enz. Het is een fout van de Geref. Kerken geweest, dat zij alleen tot verandering (ja, wij kunnen wel zeggen verminking) is overgegaan, zonder de andere groepen van Geref. levensopvatting daarin te erkennen.

Van harte hoop ik, dat die fout nog hersteld worde en dat door samenspreking een gemeenschappelijk accoord gevonden worde.

Met heilbede en broedergroeten: Uw dw. dnr en Br. in Chr.

Lumeystraat 31II, Amsterdam.

Bovenstaand schrijven van br. Buter is ons welkom. Alleen merk ik hier op, gelijk ik br. Buter reeds persoonlijk geschreven heb, dat het mijn bedoeling niet was art. 36 te behandelen.

Wat de verschillende punten betreft, die br. Buter wenscht besproken te zien, wil ik mij conformeeren aan de conclusiën door de Classis Groningen der Gereformeerde Kerken in 1895 aanvaard. Deze conclusiën vertolken het standpunt der Christelijke Gereformeerde Kerk en kunnen tevens br. Buter van dienst zijn, te meer, waar deze conclusiën ook moesten dienen als antwoord aan een bezwaarden broeder, die ongeveer dezelfde argumenten en vraagteekens stelde als thans br. Buter.

De conclusiën luiden:

1. Wat het eerste bezwaar aangaat, geven wij toe, dat er verschil in bedeeling is tusschen het O. en N. Testament en dat daardoor de verhouding tusschen Overheid en den heiligen kerkendienst onder de N. Testamentische bedeeling eenigszins anders is dan onder Israël. Doch daaruit mag niet afgeleid worden, dat de Overheid naar N. Testamentische verordeningen met deu kerkendienst niets te maken heeft, zich daaromtrent onverschillig moet gedragen, zich moet aanstellen, alsof zij geheel neutraal ware — wat werkelijk niet mogelijk is. De Overheid heeft, volgens het N. Testament een roeping met betrekking tot de goeden en de kwaden.

Zij is Gods dienares, U ten goede, zegt Paulas in. Rom. 13, en een wreekster tot straf dergenen, die kwaad doen. En waar zij dan uit de H. Schrift weet, wie God is en wat kwaad is, zou zij dan niet voor de eer van dien God moeten opkomen en tegen dat kwaad moeten ingaan? Wij komen op tegen de tegenstelling: de Over heid moet òf O. Testamentisch te werk gaan, òf zij mag in deze zaak niets doen. Alleen over de vraag in hoever zij de hand moet en kan houden aan den heiligen kerkendienst zonder van baar terrein af te gaan en op het terrein der kerk over te gaan, kan verschil van oordeel zijn. Doch dan is in elk geval toegegeven, wat in het Art. staat.

2. Er is geen bewijs voor, dat de Overheid overal het woord des Evangelies moet doen prediken, wordt gezegd.

Het komt hier aan op dat „doen prediken”. Gelijk wij aantoonden, hebben de kerken in dezen hare roeping, die zij niet mogen nalaten, noch aan anderen overlaten. Doch kan de Overheid op haar terrein en met hare macht niet zorgen, dat de kerken deze hare roeping onverhinderd kunnen vervullen?

3. En wat dat uitroeien van afgoderij en allen valschen godsdienst betreft, dat staat niet gelijk met het uitroeien van de ketters. Te herinneren aan de gelijkenis van „het onkruid in den akker” baat niet. Of zou de Heere in die gelijkenis willen leeren, dat de goddeloosheden der menschen niet mogen worden beteugeld, en dat alle openbare lasteringen en tergingen Gods en der waarheid ongemoeid mogen voortwoekeren onder de oogen der Overheid, die bij Gods gratie regeert en bestraald wordt door het licht der bovennatuurlijke openbaring? Heeft zij, blijvend op haar eigen terrein, geen roeping voor de eer Gods en het heil der menschen?

4. Dat de redactie van het artikel onduidelijk is, wat door het rijk van den Anti-Christ te verstaan is. Wij zouden liever zeggen, het art. bepaalt dit niet nader, en beperkt dus niet; redenen, waarom wij minder gebonden zijn door dit artikel in onze opvatting. De zaak is echter duidelijk genoeg.

5. Niet de handhaving van dit artikel heeft onzes erachtens jammerlijke gevolgen gehad, maar de toepassing van een verkeerde opvatting. In zooverre onze Gereformeerde vaderen, zelfs in de eeuw der Hervorming, de zaken der kerken der Overheid in de handen gaven, gingen zij fout, en hebben zij ook later de wrange vruchten ervan geplukt; doch wij ontkennen, dat dit Art. hen daartoe moest drijven.

6. Onze kerken handhaven dit Art. niet? Wij meenden, dat onze kerken tot nu toe de onderteekening van dit Art. eischten; bij de Overheid zich hebben beklaagd en geprotesteerd, als hare uitwendige rechten niet gehandhaafd werden, beletselen in den weg werden gelegd om overal — bijv. in de Oost — onbelet Kerken tot openbaring te brengen, in het openhaar Godslasterlijk werd gehandeld en in het publiek de goede zeden werden geschaad enz.

7. Tot slot wordt beweerd, dat onze kerken op geen goed standpunt staan, want zij mogen van onze Overheid niet vragen, wat zij niet kan, noch mag doen. Onze kerken hebben alleen aan de Overheid verklaard, dat de Gereformeerde Kerken in ons vaderland niet meegaan in de praktijk der vaderen, die in de kerkenordening van Dordt 1619 inzake de Overheid hare betrekking tot de kerken in enkele artikelen uitdrukten. Doch daarmee hebben zij Art. 36 der Belijdedis niet aangetast. De theorie in dit Art. 36 kan goed zijn, en de praktijk in de kerkenordening aangegeven „onjuist”.

P.S. D.V. volgende week nog iets over „weren en uitroeien”.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 november 1928

De Wekker | 4 Pagina's

Artikel 36

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 november 1928

De Wekker | 4 Pagina's