Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Onze Kerkregeering

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Onze Kerkregeering

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Art. 56 D.K.O.

Bedienaar des doops. I.

Thans zijn wij gekomen tot de belangrijke vraag: Wie mag den H. Doop bedienen? Het slot van Art. 56 zegt van dat bedienen: „dat het zonder predikatie niet geschiede”. Preek en doop hooren bij elkaar, Woord en Sacrament zijn verbonden in den bedienaar des Woords en der Sacramenten. Hierin ligt dus opgesloten, dat alleen hij, die gezonden is om te prediken, den doop mag bedienen. Christus zelf, die den doop instelde, zeide: Matth. 28 : 19: „Gaat dan heen, onderwijst alle volken, dezelve doopende” enz., en draagt in die woorden den Apostelen op Woord en Sacrament te bedienen.

In overeenstemming met dit Bijbelwoord zegt Onze Nederlandsche Confessie in Art. 30: „dat er Dienaars of Herders moeten zijn, om Gods Woord te prediken en de Sacramenten te bedienen”. In denzelfden geest bepaalde het Synodaal Convent te Wezel in 1568: „Daar de Sacramenten met de bediening des Woords door een onlosmakelijken band verbonden zijn, zoo betwijfelt niemand, dat zij tot het ambt der dienaren behoorden. Wij oordeelen daarom, dat de doop door niemand anders dan door den Dienaar des Woords op de rechte wijze kan meegedeeld worden”. In aansluiting hiermede zegt Art. 3 der D. K. O.: „Het zal niemand, alhoewel hij een Doctor, Ouderling of Diaken is, geoorloofd zijn den dienst des Woords en der Sacramenten te betreden, zonder wettelijk daartoe beroepen te zijn”. Een professor in de Theologie zelfs mag den doop niet bedienen, indien hij geen wettig Dienaar des Woords is. De Hoogleeraren aan onze Theol. School zijn tevens Dienaren des Woords en alleen op grond van dat laatste ambt mogen zij doopen. Zij bleven Dienaren des Woords. Evenmin mogen Ouderlingen, diakenen of particuliere personen doopen. Men heeft wel eens hiertegen ingebracht, dat Philippus, één van de zeven diakenen, den kamerling gedoopt heeft. Doch deze diaken Philippus, was volgens Hand. 21 : 8 ook Evangelist, dus stond hij in het predikambt. Volgens Hand, 8 : 5 en 35 predikte hij, terwijl hij ook nog eene extra ordinaire zending door den Heiligen Geest had. Eveneens heeft men gewezen op Ananias, die Paulus te Damascus doopte. Doch kan hij geen leeraar te Damascus zijn geweest? Tevens had ook hij eene bijzondere zending Gods. Veel minder mag een gewoon lidmaat doopen, In den eersten tijd na de Hervorming kwam dit nog wel eens voor, als gevolg van het Roomsche bijgeloof, dat een ongedoopt kind verloren was, In Hensden geschiedde dit in 1589, doch de Synode van 1596 keurde het af. De meeste gevallen van doop door een schoolmeester of koster kwamen voor in Gelderland, In Noord-Holland deden dit de „ziekentroosters”, doch de Synoden van Edam 1643 en Alkmaar 1644 veroordeelden dit en achtten zulk een doop van „geener weerde.”

In Willens' „Kerkelijk placaatboek” wordt gemeld van een doop door den vader des kinds op 19 December 1717 te St. Jans-steen in Zeeuwsch Vlaanderen. De leeraar was door koorts verhinderd te preeken. Een kind van een diaken zou gedoopt worden. De ambachtsheer beval, dat na lezing van enkele hoofdstukken uit den Bijbel en het zingen van een psalmvers de Schoolmeester het Doopsformulier zou lezen. Daarna doopte de vader het kind. De Overheid, die toen in kerkelijke zaken vaak ingreep, liet den vader, schoolmeester en ambachtsheer arresteeren en gevankelijk naar Middelburg vervoeren, waar zij om deze „stoute prophanatie” veroordeeld werden tot verschillende straffen. Ook de kerk strafte zulke doopsbedieningen. De classe Edam van 1745 bepaalde, dat een vader of moeder, die hun kind zelf doopten, een jaar en zes weken onder censure zouden gesteld worden. Ook had de kerk veel moeite met de vroedvrouwen, die vaak de kinderen doopten, ook al uit superstitie der ouders. De Roomsche Kerk acht dien nooddoop geoorloofd, doch de Gereformeerden verwierpen hem als onbijbelsch en uit bijgeloof voortspruitend. De Synode van 1573 te Enkhuizen verklaarde den doop door vroedvrouwen als een onwettige doop en beval dat kinderen door een vrouw gedoopt, moesten opnieuw gedoopt worden. De Synode van Dordrecht 1574 antwoordde op een vraag van de classe Brielle: „of een kind, van eene vrouw gedoopt, in de kerk. nogmaals gedoopt zou worden,” met een duidelijk „Ja, overmits dat vrouwendoop geen doop is.” Toch bleven de „wijze moederen” of vroedvrouwen hiermee doorgaan, zoodat de Staten van Holland in 1594 bij plakkaat bepaalden, dat de boete op „vrouwendoop” de som van honderd gulden zou bedragen. 't Is te begrijpen, dat de Synoden dientengevolge op „vroegdoop” aandrongen.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 november 1928

De Wekker | 6 Pagina's

Onze Kerkregeering

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 november 1928

De Wekker | 6 Pagina's