Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Bondszegelen 41

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Bondszegelen 41

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ook is vele malen gewezen op Luc. 1 : 15, waar wij lezen van Johannes den Dooper, „dat hij met den Heiligen Geest zal vervuld worden van zijn moeders lijf aan.” Wat is met deze Schriftuurplaats soms vreemd omgesprongen en wat heeft men hier willen zoeken één van de sterkste bewijzen van de leer der wedergeboorte tot in den moederschoot. Bekend is, dat vooral Dr. Kuyper het was, die met al de genialiteit van zijn rijken geest gepoogd heeft, ook met een beroep op deze bijbelplaats, aan te toonen, dat de eerste kiem des nieuwen levens reeds in den moederschoot wordt ingeplant. Wat dit inhoudt voor de bediening des Woords en welk beginsel hiermede aanvaard is, behoef ik hier niet verder te ontwikkelen. Ik heb dit voldoende gedaan in mijn brochure „Dr. Kuyper en de sluimerende wedergeboorte.” Hier gaat 't nu uitsluitend over wat wij van Johannes den Dooper opgeteekend vinden in Luc. 1 : 15.
En dan wil ik beginnen, met mij niet lijnrecht te stellen tegenover hen, die meenen, dat hier van wederbarende werking des Heiligen Geestes gesproken wordt. Reeds Calvijn en Voetius hebben Luc. 1 : 15 aangehaald als een bewijsplaats, hoe Gods Geest reeds van onze wording aan in ons kan werken en dat ook kinderen de wedergeboorte kunnen deelachtig zijn van den moederschoot af. Wie hiervoor op Johannes den Dooper heenwijst zal mij dus niet direct tegenover zich vinden, hoewel ik er dadelijk op wil laten volgen, daarmede geenszins het standpunt van Dr. Kuyper c.s. te hebben aanvaard. Kuyper is aan het generaliseeren gegaan en wat als bijzonderheid in de Schrift vermeld stond, heeft Dr. Kuyper met zijn leer van de verbondsgenade doorgetrokken tot alle kinderen des verbonds. Kuypers dogmatische fout is geweest, dat hij gegeneraliseerd en gesystematiseerd heeft, wat de Heilige Schrift als een groote bijzonderheid en een hooge zeldzaamheid heeft genoemd. Wat hier de Heilige Schrift van Johannes de Dooper verhaalt is geen regel, maar uitzondering, waarom het hier dan ook met zoo hoogen nadruk in de Schrift wordt verhaald. De Gereformeerde theologie heeft deze uitzondering nooit als regel geduld, heeft nimmer de wedergeboorte aan de roeping laten voorafgaan, en heeft altijd in haar dogmatisch systeem duidelijk geaccentueerd, dat God den dooden zondaar tot bekeering roept. Het geval van Johannes den Dooper bleef uitzondering. Duidelijk blijkt dit uit wat Calvijn dienaangaande schrijft. In zijn standaardwerk, de Institutie, 4-16-17-18, bestrijdt Calvijn hen die den kinderdoop tegenstaan, omreden dat kleine kinderen toch niet kunnen gelooven en zij dus ook niet den heiligen doop mogen ontvangen. Calvijn zegt hierop: „Wij antwoorden, dat het werk Gods, schoon het niet valt onder onze bevatting, nochtans bestaat. Dat het voorts duidelijk is, dat de jonge kinderen die behouden zullen worden, gelijk er inderdaad uit dien leeftijd sommigen behouden worden — vooraf door den Heere worden wedergeboren. Want indien zij hunne aangeboren verdorvenheid van moeders Lichaam meebrengen, zoo moeten zij daarvan worden gereinigd, voordat zij in het rijk Gods worden toegelaten, waarin niet komt, dat bevlekt of besoedeld is. Indien zij zondaars worden geboren, zoo blijven zij bij God in afkeer en ongenade, of zij moeten worden gerechtvaardigd. En wat zoeken wij verder, daar de Rechter zelf heeft verklaard, dat de toegang tot het hemelleven voor niemand openstaat dan voor hen, die wedergeboren zijn? En om zulk soort van tegenspreken den mond te stoppen, heeft Hij in Johannes den Dooper, dien Hij in het lichaam zijner moeder geheiligd heeft, een proef getoond, van het geen Hij in anderen vermocht. Ook doen zij hoegenaamd geen voordeel met de uitvlucht, waarmede zij hier spelen, als zij zeggen, dat de Heere doorgaans zoo met de jonge kinderen pleegt te handelen. Want ook zij redeneeren op die wijze niet. Maar ons doel is alleen te toonen, dat de kracht Gods door hen op een wederrechtelijke en kwaadwillige manier beperkt wordt binnen de enge palen, waarin zij zich niet laat sluiten.”
Uit dit citaat van Calvijn blijkt daghelder, dat de Gereformeerde theologie hier een uitzondering stelde, maar waarin zij tegenover de Wederdoopers toch een krachtig bewijs vond, dat de Heilige Geest ook jongen kinderen de beteekenende zaak van den Heiligen Doop, d.i. de wedergeboorte, schonk en met het geloof begiftigde. En wanneer dat zoo was, gelijk bleek uit Johannes den Dooper, hoe konden dan de Wederdoopers den kinderen den doop onthouden of ontzeggen, want tot in den moederschoot waren wedergeboorte en geloof in potentie aanwezig. Evenwel, wat de Gereformeerde theologie in haar strijd met de Wederdoopers poneerde, bedoelde niet als regel gesteld, en is dan ook nimmer de maatstaf geweest, noch bij Calvijn, noch bij Voetius, noch bij Maccovius. Wat Dr. Kuyper als systeem heeft trachten in te voeren in de Gereformeerde theologie was de oude Gereformeerde dogmatiek vreemd.
Wanneer wij dus ook bij Luc. 1 : 15 aan wedergeboorte willen denken, is dit met deze reserve, dat wij hier staan èn voor een gansch bijzonder geval, dat geen recht geeft om dit als regel te stellen, èn vervolgens, dat wij niet dienen te vergeten, hoe de eerste beteekenis dezer woordn nog veel meer op ambtsgaven dan op wedergeboorte doelt.
Dr. Bavinck erkent bij dezen tekst wel, dat de mogelijkheid niet te ontkennen is, dat onder die ambtsgaven ook wedergeboorte begrepen was en dat Luc. 1 : 15 boven allen twijfel vaststelt, dat de Heilige Geest met Zijn gaven toegang heeft ook tot het ongeboren kind, maar wil toch nadrukkelijk opmerken, dat hier niet met zooveel woorden van wedergeboorte sprake is, want tusschen ambtsgaven en zaligmakende gaven is er een wezenlijk onderscheid. Calvijn zegt daarom ook, dat door deze woorden in Luc, 1 : 15 aangeduid wordt, dat er van zijn geboorte af aan in Johannes een aanleg openbaar zou worden, die hope gaf op zijn toekomstige grootheid en beantwoordde aan de voortreffelijkheid van het ambt waartoe hij geroepen was.
Dit echter wordt nu wel duidelijk, dat de schriftuitspraak Luc. 1 : 15 geen recht geeft om daarop het dogmatisch systeem te fundeeren van een zaad der wedergeboorte, van een roeping zonder het Woord. Wie zulk een systeem aanvaardt, gaat voor de vierschaar der Gereformeerde belijdenis niet vrij uit.
Apeldoorn
J.J. van der Schuit

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 januari 1929

De Wekker | 6 Pagina's

De Bondszegelen 41

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 januari 1929

De Wekker | 6 Pagina's