Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Onze Kerkregeering

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Onze Kerkregeering

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Art 58 D.K.O.
Formulieren. I.
Art. 58 D.K.O. luidt aldus:
„De dienaars zullen in 't doopen, zoo der jonge kinderen als der bejaarde personen de formulieren van de instelling en 't gebruik des doops, welke tot dien einde onderscheidenlijk beschreven zijn, gebruiken.”
Toen de Heere Jezus aan zijne discipelen het doopsbevel gaf, Matth. 23 : 29, gaf Hij daarin tevens eene formule voor den H. Doop: „doopende in den Naam des Vaders, des Zoons, en des Heiligen Geestes”.
Al spoedig werd het gewoonte aan den doopeling één of meer vragen te stellen. Zoo vroeg Philippus reeds aan den kamerling eene belijdenis omtrent zijn geloof, Hand. 8 : 37. Later breidde dit zich uit tot het opzeggen der Apostolische geloofsbelijdenis, het beantwoorden van vragen en de zoogenaamde duivelbanning, die door de Roomsche kerk nog altijd behouden is. Allengs vermeerderden de ceremoniën bij den Doop en op het concilie van Trente werden deze liturgische gebruiken in het Rituale Romanum kerkelijk vastgesteld. De Roomsche kerk volgt nog altijd deze Trentsche bepalingen Om onze lezers iets te doen zien van de Roomsche formaliteiten bij den doop, vermelden wij hier in kort den gang der ceremoniën.
Als het kind tot den priester gebracht wordt, vraagt deze of de doopeling tot zijne parochie behoort en wie de peten zijn. Daarna neemt hij het kind op zijn rechter arm en vraagt: Wat begeert gij van de kerk Gods? De peet antwoordt: 't geloof. De priester vraagt daarna: Wat brengt het geloof u aan? en de peet antwoordt: het eeuwige leven. Dan zegt de priester: Als gij in het eeuwige leven wilt ingaan, bewaar de geboden, heb den Heere uwen God lief met heel uw hart, met heel uw ziel, en met heel uw verstand, en uwen naaste als u zelf. Daarna blaast de priester drie malen in het gelaat van het kind tot uitbanning van den duivel, maakt een kruisje op hoofd en borst en bidt. Na zegening wordt een weinig zout gelegd in den mond van het kind. Na een gebed volgt weer vernieuwde duiveluitbanning en bekruisiging. Nu spreekt de priester het Credo uit en nog eens wordt de duivel uitgebannen. Vervolgens neemt de priester van zijn speeksel en raakt daarmee ooren en neus van het kind aan, met het woord: Effatha (word geopend). De peet moet nu in naam van het kind den duivel afzweren, waarna een weinig olie wordt gestreken op de borst en tusschen de schouders. Nadat de peet het geloof heeft beleden, geeft de priester het kind aan hem over en giet driemaal van het water op het hoofd van het kind, onder het uitspreken van de doopsformule. Daarna wordt het voorhoofd van het kind gezalfd en een witte doek op het hoofd van het kind gelegd (dit is een beeld van het nieuwe leven), aan den peet wordt een brandende kaars in de hand gegeven en de ceremonie is afgeloopen, nadat de priester nog gezegd heeft: „ga in vrede”.
Het is te verstaan dat bij de reformatie heel veel van dit Roomsche ceremonieel werd verworpen. Luther, die nog veel wilde behouden, wat niet direct in de Schrift werd verboden, hield in zijn „Doopboekje” nog de duivelbanning en de bekruising en na den doop moest het kind een wit kleed worden aangetrokken, een zoogenaamd „Weisserhemd”, onder het uitspreken van deze woorden: De almachtige God en Vader van onzen Heere Jezus Christus, die u wedergeboren heeft door water en den Heiligen Geest en u uwe zonden vergeven heeft, sterke u met Zijne genade tot het eeuwige leven. Amen.
Later werd in de Luthersche kerk de duivelbanning afgeschaft. De Gereformeerden daarentegen bepaalden zich er alleen bij om een formulier vóór den doop voor te lezen. In dat formulier werd dan behandeld de leer des doops. Reeds in 1525 verscheen in Zurich een eigen „Form des Taufs”. Het gebed in ons doopsformulier vóór den doop is ontleend aan dat formulier van Zurich. Later verscheen het formuiler van de Paltz en dat van Marten Micron en van à Lasco, waar uit weer ons doopsformulier werd saamgesteld, zoo men vroeger meende door Datheen, doch gelijk later is gebleken door Caspar van der Heyden, en gevoegd achter de uitgave van Datheens psalmen. Dit was het formulier voor den Kinderdoop, uitgegeven in 1566.
P.J.M. de Bruin

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 maart 1929

De Wekker | 6 Pagina's

Onze Kerkregeering

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 maart 1929

De Wekker | 6 Pagina's