Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Onze Kerkregeering

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Onze Kerkregeering

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Art. 58 D.K.O. Formulieren. II.
Dit formulier voor den kinderdoop van 1566, werd al spoedig ingekort. Men vond het te lang en daarom gaf de Synode van Dordrecht 1574 een verkort formulier. Of het er echter beter door geworden is? De beknoptheid doet hier en daar aan de duidelijkheid schade.
Waar in het formulier van 1574 staat: „Het zelfde betuigt ook Petrus, Hand. 2 : 39 met deze woorden” enz., daar staat veel uitgebreider in dat van 1566: „Nu is onze Heere Jezus Christus in de wereld gekomen, niet om de genade Zijns hemelschen Vaders te verminderen, maar veel meer om het Verbond der genade ('t welk voortijds binnen het volk Israëls ingesloten was) door de gansche wereld uit te breiden, en heeft in de plaats der besnijdenis, den heiligen Doop tot een teeken en zegel des verbonds, voor ons en onzen kinderen ingesteld, gelijk de heilige Apostel Petrus zulks uitdrukkelijk leert, Hand. 2 : 39, met deze woorden,” enz.
In het oude formulier komt dus veel duidelijker uit, wat de grond is voor den kinderdoop, n.l. het in-zijn in het genadeverbond, dat onder Israël tot het zaad van Abraham beperkt was, en onder den Nieuwen dag zich uitstrekt over heel de Christelijke Kerk, uitgebreid over de gansche wereld, dus de kerk en haar zaad. Hoe nu iemand, die met dit doopsformulier instemt, nog kan bazelen van een genadeverbond alleen met de uitverkorenen of zelfs met Christus en in Hem met de uitverkorenen, is mij een raadsel.
In elk geval, onze reformatoren en de opstellers onzer formulieren spreken niet van zulk een Verbond met de uitverkorenen, maar van een genadeverbond, dat onder Israël beperkt was tot Abrahams zaad, en onder den Nieuw Testamentischen dag uitgebreid werd tot al het zaad der kerk voor zoover die Kerk over de wereld verbreid was.
Na de uiteenzetting van de leer des verbonds als grond voor den kinderdoop, volgt een gebed en daarop volgen drie doopsvragen, waarschijnlijk door Caspar van der Heyden aldus geformuleerd. In de eerste vraag wordt aan de ouders gevraagd of zij belijden, de heiligheid van hun zaad. Wat dit beteekent, wordt duidelijk als wij die vragen, vergelijken met de reeds vroeger bestaande vragen in het doopsformulier van Johannes à Lasco en dat der Oostfriesche kerken. A Lasco vraagt in zijn forma administrandi baptismi (form. om den doop te bedienen) aldus: Ik begeer dat gij mij verklaart:
1. Of die kinderen, die gij aanbiedt, ook zijn het zaad van deze onze kerk, opdat zij door onzen dienst hier wettig gedoopt worden?
2. Erkent gij ook onze leer, welke gij van den doop en deszelfs verborgenheden gehoord hebt, waarachtig te zijn, en dat onze kinderen wel van haar natuur (gelijk ook wij allen) kinderen des toorns en des doods zijn, maar nu met ons in het Goddelijk verbond (om Christus wil) begrepen, op Christus' bevel met het zegel van de aanneming Zijner gerechtigheid (ik zeg met den doop) gewisselijk behooren verzegeld te worden?
In vraag 3 wordt gevraagd of de vaders zoowel als de moeders, beloven hun kroost in den dienst des Heeren op te voeden.
Vergelijking van deze vraag van à Lasco met die van ons doopsformulier, geeft ons reeds eenige aanwijzing, dat met de heiligheid der kinderen bedoeld wordt niet eene subjectieve heiligheid door wedergeboorte, maar eene verbonds heiligheid, een begrepen zijn in Gods Verbond, een toezegging van de beloften des Verbonds.
Nog klaarder blijkt dit uit de vragen in de Oostfriesche kerken, b.v. te Embden gedaan. Daar werd gevraagd:
1. Bekent gij voor God en deze H. gemeente, dat uw kind vanwege de erfzonde, de toorn Gods en de verdoemenis onderworpen is, en daarom noodig heeft, om aan God, volgens het verbond der genade opgedragen te worden tot vergeving en dooding zijner zonden?
2. Verklaart gij hier voor God en Zijne H. gemeente, dat gij uw kind van harte aan God in den doop opdraagt, om uit enkele genade om de verdiensten van Christus gerechtvaardigd en door Zijn Geest geheiligd te worden?
Uit deze vragen blijkt wat Caspar v. d. Heyden bedoelt met „de heiligheid” onzer kinderen, n.l. een opdragen aan God, volgens het verbond der genade, een erkennen dat zij als deelgenooten van het genadeverbond Gode gewijd zijn, hoe verdorven ook van nature.
P.J.M. de Bruin

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 maart 1929

De Wekker | 6 Pagina's

Onze Kerkregeering

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 maart 1929

De Wekker | 6 Pagina's