Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een kerkelijke uitspraak 1

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een kerkelijke uitspraak 1

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

We zijn alweer een kerkelijke uitspraak rijker geworden. Eerst hebben de Geref. Kerken in 1905 in haar synodale uitspraken in zake leergeschillen de Geref. belijdenis aangetast, zoo, dat de Christ. Geref. Gemeenten, doch slechts een gedeelte daarvan, vertegenwoordigd door de niet mag aanvaarden, en thans zijn de Geref. Gemeenten een weg opgegaan, die o.i. niet geheel conform de Schrift en de Geref. belijdenis is. Wanneer ik hier den naam Geref. Gemeenten bezig, dan is dit feitelijk minder juist. Immers, niet de Geref. Gemeent, doch slechts een gedeelte daarvan, vertegenwoordigd door de Noordelijke Particuliere Synode, heeft het noodig gevonden, haar verbondsbeschouwing in bepaalde formules vast te leggen.
De Christ. Geref. Kerk wil van een dergelijk systematiseeren niets weten, wijl zij nog altijd genoeg heeft aan de drie Formulieren van Eenigheid, die voor haar duidelijke taal spreken.
Wat de Geref. belijdenis in zake het verbond der genade leert, wordt met geen enkel woord gezegd in de uitspraak der Geref. Gemeenten. Men had toch allicht van een Kerk, die zich Gereformeerd noemt, een fundeering op de Geref. belijdenis mogen verwachten. Maar met geen woord wordt er van gerept. De Geref. Kerken hebben althans nog getracht, haar leer op de Geref. belijdenis te fundeeren, maar de Geref. Gemeenten verwaarloozen in haar uitspraak geheel de drie Formulieren van Eenigheid. Dat noem ik een groot tekort.
De belijdenis is voor een Kerk nog iets meer dan een statuut voor een vereeniging. De belijdenis is toch uiting van een Kerk of een groep van Kerken van wat zij op grond van Gods Woord voor waarheid houdt en belijdt. En daarom moet een kerkelijke uitspraak haar steun vinden in de belijdenis, tenzij het een dogma, een leerstuk zou gelden, dat nog niet in de belijdenis was vastgelegd. In dit geval zou er een aanvulling der belijdenis moeten plaats hebben. Maar, wanneer het geldt de leer van het verbond der genade, en dan met name de vraag, met wie God dit genadeverbond heeft opgericht, dan laat de belijdenis geen onzeker geluid hooren. Ik zal op dit oogenblik dit niet nader aanwijzen; die tijd komt straks wel. Ik constateer hier alleen het feit, dat Gemeenten, die zich Gereformeerd noemen en die zeggen de Geref. belijdenis te aanvaarden, met geen woord deze belijdenis tot fundeering van haar uitspraak leggen. En toch staat voor ons de Geref. belijdenis in het midden van het Kerkelijk leven, en mag geen Geref. belijder gedoogen, dat leeringen worden toegelaten, die daarmede strijden. Tevens eischt dit standpunt, dat de belijdenis richtsnoer zij bij alle vraag of geschil in leer! Vandaar dat de Dordtsche Synode met zooveel kracht voor de Geref. belijdenis is opgekomen, en aan de Remonstranten geen gehoor gaf, toen dezen heel de belijdenis als het werk van menschen aan een grondige revisie wilden onderwerpen.
De belijdenis stond voor onze Dordtsche vaderen in het middelpunt, zoo zelfs, dat zij uitdrukkelijk bepaald hebben, dat men van het geloof der Geref. Kerken te oordeelen heeft, niet uit private of bijzondere uitspraken van sommige, zoo oude als nieuwe, leeraren, maar uit de openbare belijdenis der Kerk zelf.
Wanneer mij dus iemand zegt: „Ja, maar, Comrie heeft ook geleerd een genadeverbond met de uitverkorenen, en Kuyper heeft ook geleerd, dat Christus het hoofd van het genadeverbond is, dan heb ik ten slotte noch met Comrie, noch met Kuyper, noch met Brakel, noch met iemand iets te maken, en is de eerste vraag: Wat zegt de belijdenis? Ik heb hiermede niets ten nadeele van bovengenoemde theologen willen zeggen, doch alleen willen duidelijk maken, hoe voor den Geref. belijder alleen dit Gereformeerd is, wat door de belijdenis wordt gestaafd.
Zie, wanneer dan alzoo de Geref. Confessie in het middelpunt van heel het Geref. kerkelijk leven staat, dan vind ik reeds hierom in de uitspraak van de Noordelijke Particuliere Synode der Geref. Gemeenten een wezenlijk tekort, dat zij de Geref. confessie negeert! En in die Particuliere Synode zaten mannen als Ds. Kersten, Ds. Barth, Ds. Kok, Ds. Fraanje, allen mannen, die zeggen, dat zij stoer Gereformeerd zijn, en die op een zeer belangrijk punt der Gereformeerde waarheid, n.l. het verbond der genade, met geen woord van de Geref. belijdenis reppen. Heeft deze Synode der Geref. Gemeenten soms begrepen, hoe moeilijk het is, om met de Geref. belijdenis in de hand haar leer over het genadeverbond te staven? Wij zouden bijna tot deze conclusie moeten komen.
Ziehier de kerkelijke uitspraken van een synodalen groep der Geref. Gemeenten over het verbond der genade:


1. Dat er geen wezenlijk onderscheid te stellen is tusschen het verbond der werken en het verbond der genade; (2 verbonden verlossing.  zie rectificatie v.h. volgend nr.)
2. Dat de Heilige Schrift slechts twee verbonden kent en niet drie; n.l. het verbond der werken en het verbond der genade;
3. Dat Christus is de Tweede Adam, van Wien de eerste Adam, als hoofd van het werkverbond, een voorbeeld was (Rom. 5 : 14), en dat Rom. 5 : 12 tot 19 zeer duidelijk handelt van de twee verbondshoofden;
4. Dat wel het genadeverbond van eeuwigheid met de uitverkoornen in Christus is opgericht, maar de openbaring in den tijd eerst volgt op de verbreking van het werkverbond. (Door deze openbaring is te verstaan de dadelijke oprichting van het verbond met de uitverkoornen, die in den tijd der minne in het verbond worden ingelijfd);
5. Dat wel het genadeverbond een uitwendige openbaringsvorm heeft, die instelt (1 wisselt) onder Oud- en Nieuw Verbond, en velen omvat die verworpenen zijn, maar dat alleen de uitverkoornen in het verbond der genade wezenlijk begrepen zijn;
6. Dat de verantwoordelijkheid van den mensch wortelt in de schepping, krachtens welke schepping God van den mensch Zijn beeld terug vordert. Die verantwoordelijkheid wordt te grooter door de bemoeienissen, die God met den mensch maakt, gelijk duidelijk blijkt o.a. uit Jesaja 5, Luk. 10 : 13 tot 15.
Duidelijk is uit dit stuk, dat met geen letter naar de belijdenis wordt heengewezen, en met geen woord gewag gemaakt wordt van ons schoone doopsformulier, waarin de leer van het genadeverbond op zulk een overschoone wijze wordt verklaard. Maar met passeering (negeering?) van dit alles worden de meest gewichtige dogma's gesteld, waarbij het gevaar niet denkbeeldig is, dat heel de bediening des Woords en die der Sacramenten, en mitsdien heel het aanbod van genade en zielsbevinding der vromen in den hartader kan worden aangetast.
Ik kan begrijpen, dat dit alles voor den eenvoudigen belijder der Geref. waarheid niet aanstonds even duidelijk is, maar allen die wat aan verbonds-theologie gedaan hebben, zullen verstaan, waar een dergelijk eenzijdig, idealistisch standpunt op uitloopt. De Heilige Schrift en de Geref. belijdenis kiezen de historische orde in de verbondsleer.
Ongefundeerd is voor mij alles, wat ik niet met de Geref. belijdenis kan staven. Natuurlijk leert de belijdenis het, dat Christus Hoofd is, maar nergens, dat Hij het Hoofd is van het genadeverbond. Zoo ook leert de belijdenis de uitverkiezing, maar nergens, dat God alleen met de uitverkorenen het genadeverbond heeft opgericht. Ook leert de belijdenis, dat God krachtens schepping recht op den mensch heeft, maar nergens vindt ge in de Geref. confessie de slappe uitdrukking, dat de verantwoordelijkheid te grooter wordt door de bemoeienissen Gods. Die uitdrukking, de bemoeienissen Gods, is wel heel lief, maar is bij de leer van het verbond der genade niet positief genoeg. De Geref. confessie laat een ander geluid hooren.
Ik wil hier een stuk afschrijven uit het boekje van mijn geachten Collega Prof. Wisse, „Doe dat, totdat Hij komt”. Daar hoort ge de zuivere, Gereformeerde, practische verbondsleer.
Hij schrijft op bladz. 88—89:


„En dat laat God u nu vooral hooren in de eisch: Bekeer u! Gij zijt wel veranderd, maar God daarom niet. Gods recht eischt, dat niet één zondaar vrijheid gegeven wordt, om de zonde te dienen. Nooit komt God in verdrag met uw val, nooit komt Hij in eenige conditie of accoord met de zonde. Gevallen, dan heet het: Keer weder, bekeer u! Daar heeft God recht op. En dat nu juist moet de klem worden in onze consciëntie, dat, dàt moet worden het motief van het zoeken naar God. De overtuiging, God behield Zijn recht op mij!
Dat deed den profeet dan ook niet slechts anwoorden: „Och, Heere, ik kan mij niet bekeeren”, neen, hij besefte en aanvaardde dien eisch volkomen, zoo volkomen, dat Hij God er in te hulp riep en antwoordde: „Bekeer Gij mij, dan zal ik bekeerd zijn”.
Daar komt nu, levende onder de bedeeling van het genadeverbond nog iets bij. Reeds ais kind in onze prille jeugd heeft God in den Heiligen Doop Zijn verbond ons bezegeld. In dubbele mate, èn uit kracht van schepping, èn uit kracht van dat genadeverbond (cursiveering van mij. S.) heeft God nu recht tot eischen. Wij zijn in dat opzicht onszelf niet meer. Krachtens onzen doop zijn we daarom te meer verplicht en geroepen, ons hart te geven aan den Drieënigen God. Levende onder de bedeeling van het genadeverbond moeten wij, met andere woorden, niet de bediening van dat verbond met zijn Evangelie en ordinantiën omzetten naar ons zijn, naar onzen staat, maar wij moeten ons schikken naar dat Verbond.”
Dit woord van Prof. Wisse vertolkt de aloude Geref. verbondsleer in positieve taal en houdt den heiligen verbondseisch, steeds door de Geref. Kerk voorgestaan, tegenover het zaad des verbonds hoog.
Van dezen verbondseisch komt bij een verbondsleer, als door de Geref. Gemeenten in genoemde Particuliere Synode is gesteld, niets terecht! Immers, de uitverkorenen komen in het verbond in de ure der minne, en die andere groep, dat zijn de verworpenen, die komen dus nooit in het verbond. Op deze manier bestaat er geen eisch des verbonds! Geen wonder, dat de Geref. lijn zoek is in punt 6, toen het den practischen kant raakte, d.i. Gods recht op den bondeling krachtens het verbond der genade. En was alleen in punt 6 de Geref. lijn maar zoek!
Maar hoe dan met Rom. 5? Ge hebt het daar druk over de Geref. belijdenis gehad, maar Gods Woord wint het toch van de confessie? De vraag, wat zegt de belijdenis, van hoe groote waarde ook, is toch niet zoo principiëel, zoo alles beslissend als de andere vraag: Wat zegt de Heilige Schrift? En het is zoo duidelijk als de dag, dat naar Rom. 5 Christus het Hoofd van het genadeverbond is!
Ik hoop te kunnen aantoonen, dat alleen dogmatisme tot zulk een verklaring van Rom. 5 kan komen! Dogmatisme, dat al zoo menigeen parten heeft gespeeld bij het lezen en verstaan van Gods Woord; dat de groote fout is geweest der Joden en met name der Schriftgeleerden uit Jezus' dagen, die Mozes en de Proleten en de Schriften hadden en ijverig er in lazen, en toch door een „eigenwilligen” godsdienst werden geleid.
Apeldoorn
J.J. van der Schuit
(Wordt vervolgd.)

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 maart 1929

De Wekker | 6 Pagina's

Een kerkelijke uitspraak 1

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 maart 1929

De Wekker | 6 Pagina's