Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Christus is opgewekt

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Christus is opgewekt

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Maar nu, Christus is opgewekt uit de dooden, en is de eersteling geworden dergenen die ontslapen zijn.1 Cor. 15 : 20.

Wat het geweest zou zijn, indien Christus niet ware opgewekt, heeft de Apostel in de voorgaande verzen aangetoond. Niet opgewekt, en de prediking is ijdel, en ijdel het geloof; ijdel ook de hope. Geen behoudenis voor den zondaar in Hem; zoo zijn dan ook verloren die in Christus ontslapen zijn. En de levenden, ach, zij zijn de ellendigste van alle menschen!
Maar — en ’t is alsof we in dat „maar” een jubel hooren — maar Christus is opgewekt!
Alzoo is de prediking niet ijdel en dus ook het geloof niet ijdel, en is er dus vergeving der zonden en zijn zij, die in Christus ontslapen zijn, niet verloren maar behouden, en moge het schijnen, dat zij, die het eigendom van Christus zijn en derhalve Hem volgen, zijn de ellendigste van alle menschen, in waarheid zijn zij de gelukkigste, de rijkste, de heerlijkste van alle menschen.
Christus is opgewekt!
Is het niet historisch bewezen?
Heeft Hij Zich niet veertig dagen met vele gewisse kenteekenen levend vertoond na Zijne opstanding aan de Zijnen? Zij hebben Hem gezien, neen, niet als verschijning, als geest; een geest heeft geen vleesch en beenderen, gelijk Hij had, toen zij Hem zagen. Zij hebben Hem gehoord, met Hem gesproken! Zij hebben met Hem gegeten en gedronken; met Hem gewandeld!
Er zijn menschen, die dit historische van niet zoo groote waarde achten. Wat doet het er toe, of het werkelijk gebeurd is het gaat om de idee en als wij die vatten, dan heeft het feit niet zooveel te zeggen. Het zou de moeite waard zijn zulke menschen eens te eten te noodigen en dan neer te zetten aan een tafel niet met werkelijke spijzen, doch met nagemaakte. Zouden ze genoeg hebben aan de idee? Ik vermoed van niet. Een levend mensch heeft behoefte aan werkelijkheden en al dat gewijsgeer over idee waarbij de werkelijkheid ontglipt geeft aan het geloovig hart zulk een hongergevoel, dat het er zich zoo spoedig mogelijk van afkeert. Het geloof heeft feiten noodig, omdat het is het geloof in een God, die wonderen doet op wonderen hooren, Zelf een feit is, en Wiens openbaring zonder de feiten ledig zou zijn.
Wie meent, dat de waarheid der lichamelijke opstanding van den Christus wel buiten beschouwing kan blijven, vergist zich. Wij kunnen beslist zeggen dat zonder de opwekking des lichaams er van geene opwekking gesproken kan worden. Het lichaam is niet maar iets tijdelijks, is maar niet „voor deze wereld”, gelijk ik eens iemand hoorde uitdrukken, die zeer slordig en onrein op zijn lichaam was. Het behoort tot het menschzijn, evengoed als de ziel. Ziel en lichaam, en lichaam en ziel behooren bij elkander; de scheiding dier twee brengt een staat met zich, waarin de mensch niet volmaakt is, al blijft ook de persoonlijkheid in de ziel met bewustheid voortbestaan. Toen God den mensch schiep formeerde Hij hem uit het stof der aarde, daaruit ontving hij dus zijn verschijningsvorm, en in zijne neusgaten blies de Heere den adem des levens; alzoo werd de mensch tot een levende ziel, d.i. een levend wezen. Zonder ziel was hij er, doch niet levend; de inblazing van den adem heeft hem levend gemaakt. Zoo was de mensch er dus niet zonder lichaam. Zou Christus dan ook menschen ten Borg zijn, dan moest Hij in ziel en lichaam lijden en ingaan in, wat Wij noemen, den tijdelijken of lichamelijken dood.
Zoo Hij moest ingaan in dien dood, dan volgt daaruit ook, dat naar het recht Gods die dood Hem niet heeft mogen houden, maar dat Hij moest worden opgewekt, zoo Zijn borgtocht waarlijk voldoende ware.
Christus is opgewekt! De prediking des Evangelies kan dus zijn het brengen van een blijde boodschap; omdat in de opwekking van Christus de deur der hope geopend is voor het verbroken hart en den verslagen geest. Dat Jezus leeft, niét maar naar den geest, doch naar lichaam en ziel, gelijk de Heilige Schrift het ons zoo menigmaal verzekert, is het krachtige bewijs, dat er is voldoening aan het recht van God voor de schuld van al Gods gekenden, dat er dus is vergeving der zonden, en dat God Zijne liefde en genade dus aan ellendigen betoonen kan. En die zekerheid is de sterkte voor de Evangelie-bediening. Er behoeft in haar noch voorwerpelijk, noch onderwerpelijk sprake te zijn van een „misschien”. God is in Christus voldaan; Hij heeft in Hem de wereld met Zichzelve verzoend; Hij kan dus en wil, haast hadden wij geschreven: moet, en wij hadden het kunnen doen, want de onafhankelijke souvereine God staat, omdat Hij is, die Hij is, onder Zijn eigen souvereinen onafhankelijken wil, en zal volkomen uitkomst schenken aan Zijne gekenden, die Hij aanziet niet in henzelf maar in Zijnen Christus. Een Evangelie-verkondiging, welke hierop is gegrond, verdient den naam van Evangelie-verkondiging!
Maar dan is deze verkondiging geen slappe prediking van een „lieven” Jezus voor „ongelukkige” menschen; zij is een verkondiging, zeker, van genade, doch van genade op grond van recht. Er is voor genade geen plaats, tenzij op recht gegrond. De Evangelie-verkondiging, hoewel naar het bevel van Christus uitgaande tot alle creaturen, is dan ook geen Evangelie-verkondiging voor Jan en alleman! Eerst daar is plaats voor haar, waar door Gods genade het recht Gods wordt toegevallen, waar dus de zondaar onderwerpelijk met God te doen krijgt. Voor dien leeft hij als zonder God en zonder wet in de wereld; wanneer God Zich aan hem openbaart, komt hij onder de wet, de wet, die hem niet loslaat, die hem schuldig verklaart, die hem verdoemelijk stelt voor Gods aangezicht. Zoo wordt hij een verlorene, die redding noodig heeft, en, hoewel in het eerst zoekende zichzelf te behouden, straks geen redding begeert dan in dien weg, waarin God God blijft. Die weg is de weg van het Evangelie!
Voor den zoodanige kan het Evangelie onder de toepassing des Heiligen Geestes een blijde boodschap zijn, eene vertroosting. Want het zal opening der oogen beteekenen voor den blinde; een „Effatha” voor den doove en stomme; een „Ik wil, word gereinigd!” voor den melaatsche; een „Talitha kumi!” voor den doode. Het zal van genade spreken en genade brengen, waar onzerzijds niets dan veroordeeling zijn kan. Het zal — o, ik weet het wel, niet terstond, maar het ligt in de bedoeling der bemoeienissen Gods met de Zijnen — het zal leeren verstaan, dat er geene verdoemenis is voor degenen die in Christus Jezus zijn, het zal in die heerlijkheid leeren roemen. En hoe meer de door Gods Geest bearbeide leert kennen, dat de zaligheid buiten hem in Christus Jezus ligt, hoe meer hij nadert tot de persoonlijke vrijmaking in de opwekking en opstanding van Jezus Christus. Dan vindt weerklank in zijne ziel het woord van den Apostel: Wij zijn dan met Hem begraven door den doop in den dood, opdat gelijkerwijs Christus uit de dooden opgewekt is tot de heerlijkheid des Vaders, alzoo ook wij in nieuwigheid des levens wandelen zouden. Want indien wij met Hem ééne plant geworden zijn in de gelijkmaking Zijns doods, zoo zullen wij het ook zijn (in de gelijkmaking Zijner) opstanding …. Indien wij nu met Christus gestorven zijn, zoo gelooven wij, dat wij ook met Hem zullen leven. (Rom. 6 : 4, 5, 8.)
Indien Christus niet is opgewekt, zoo is er geene opstanding der dooden. Zoo zal de dienst van God, indien er dan tenminste nog van dienen van God gesproken kan worden, beperkt worden tot dit leven. Maar daaraan heeft het eeuwige in den door Gods Geest bearbeide niet genoeg. Hij haakt er naar den Heere eens eeuwig in volmaaktheid te mogen dienen, naar ziel en naar lichaam. Dit is de troost der opstanding, dat het eens komt, waarnaar het kind van God uitziet. Zijn door eigen schuld bezoedelde, verdorven en misbruikte lichaam en ziel weer één, maar dan geheiligd en gereinigd, beantwoordende aan de heilige roeping, waartoe de Heere hem schiep en herschiep.
Wel, zegt de Apostel, dit zal zijn, want Christus is opgewekt uit de dooden, God heeft den Borg in de hel niet verlaten en niet toegelaten, dat Zijne Heilige verderving zien zou, en Christus is de eersteling geworden dergenen die ontslapen zijn.
De Heilige Schrift spreekt van eerstelingen van den oogst. Israël bracht op het Paaschfeest zulke eerstelingen, eerste vruchten. Die eerstelingen moesten den Heere worden gebracht en in die eerstelingen was dan de gansche oogst geheiligd. Wanneer de Apostel nu hier het woord eersteling gebruikt, dan ontleent hij dit wel aan het Paaschfeest; echter niet om daarmede aan te geven, dat nu ook Christus voor den Heere is, en degenen, die Hem toebehooren, niet. Het punt van vergelijking ligt hierin, dat de eersteling het eerste is van den oogst. Welnu, zoo is er een gansche oogst, die zal worden ingezameld door den Heere, de oogst van al Zijne gekenden, die allen eens zullen sterven, maar ten laatsten dage zullen opgewekt worden.
Christus is de Eersteling dergenen die ontslapen zijn, en als zoodanig opgewekt uit de dooden. Lees hier niet: de eerste, en maak niet uwe opmerking, dat er tevoren toch ook van doodenopwekkingen in de Heilige Schrift sprake is, zooals o.m. het kind te Zarfath en dat te Sunem, het dochterke van Jaïrus, de jongeling te Naïn en Lazarus van Bethanië. Er is hier verschil; de genoemden zijn zeker opgewekt, maar niet tot directen ingang in heerlijkheid. Zij zijn teruggekeerd in het leven, het aardsche leven, en later is voor hen de tijd toch weer aangebroken, dat zij den Jordaan des doods door moesten. In hunne opwekking ligt geene rechtvaardiging; wat met hen geschiedde is geen richterlijke daad Gods; het is een wonder, dat ons spreekt van ’s Heeren almacht en goedheid.
Als de Borg echter wordt opgewekt, dan is het, opdat Hij inga in Zijne heerlijkheid. En wanneer ten laatsten dage de graven zullen worden geopend en de zielen hare lichamen weder ontvangen zullen, dan zal het ook zijn voor allen, die in Christus zijn, naar het recht van God, tot hunne heerlijkheid!
De vraag, waarop het in alles aankomt, is deze, of wij deel hebben aan de opstanding van Christus. Daar zullen wij hier deel aan moeten hebben, anders is Hij onze Eersteling niet, en zal onze eindelijke opstanding geen verheerlijking maar verderving beteekenen. Zonder opwekking in den tijd geen zalige opstanding ten laatsten dage.
Zijn wij opgewekt in Christus? Dan zullen wij met Hem begraven moeten zijn, Paulus zegt in Rom. 6: begraven door den doop in den dood. De vraag is hier niet, of wij het heilig doopwater hebben ontvangen; er zullen duizenden gedoopten zijn, die toch niet met Christus begraven zijn. Zij hebben wel het teeken ontvangen, doch de beteekende zaak niet.
Voor het uiterlijke zijn zij, mogelijk sierlijke, Christenen, maar deel aan Christus hebben zij niet.
Wat ontbreekt hun? De inplanting in Christus, het ééne plant worden met Hem. En dat ééne plant worden met Hem wordt door den doop niet gewerkt; het is een werk van God den Heiligen Geest, die al Gods gekenden dit schenkt in de ure der minne, als zij door Geest en Woord wedergeboren worden.
Dan komen zij in den dood, omdat zij in het leven komen.
Maar in dien dood komen zij niet om, want — eigenlijk valt sterven en leven hier samen — zij hebben in het ééne plant-met-Christus-worden tegelijk het opgewekt worden uit den dood.
De groote vraag is derhalve, of wij wedergeboren zijn.
Ga niet over deze vraag henen, noch in oppervlakkige verbondsbeschouwing en -beredeneering, noch in onverschilligheid! Laat haar maar diep in u mogen graven, of ge wel kennis aan den dood hebt. Is het dus, dan zal er ook een kennis zijn aan het roepen uit de diepte der ellende; gij zult het in uw dood-zijn niet kunnen uithouden. Er zal een roepen en schreien naar God zijn om genade voor genade, eene werkzaamheid des levens, die geen ruste kent voor zij rust vindt in Hem, die in Zijnen Zoon Zichzelf wegschenkt.
Door lijden en dood is Christus ingegaan in Zijne heerlijkheid. Geen andere weg is er voor degenen, die in Hem behouden worden.
F. Lengkeek

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 april 1929

De Wekker | 6 Pagina's

Christus is opgewekt

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 april 1929

De Wekker | 6 Pagina's