Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een kerkelijke uitspraak 4

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een kerkelijke uitspraak 4

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Rom. 5 spreekt dus over hen, die gerechtvaardigd zijn door het bloed van Christus (vers 9), die behouden worden door het leven van Christus (vers 10), die verzoend zijn met God (vers 11).
Mij dunkt, daar kan geen verschil over zijn, dat Rom. 5 uitsluitend handelt over de kerk, de vergadering der geloovigen, het lichaam van Christus, de wedergeboren menschheid. Alleen en uitsluitend in deze relatie noemt de Heilige Schrift Christus het Hoofd, en wie hiertegen bezwaar zou maken, zou stellig de Gereformeerde Schriftuurlijke lijn kwijt raken, en zou ook onze Gereformeerde belijdenis tegen zich krijgen, die immers Christus noemt Middelaar en Hoofd. Let wel, niet eerst Hoofd, maar eerst Middelaar, dan Hoofd, Deze opeenvolging van namen in de belijdenis is niet zonder beteekenis, en heeft voor het geding, dat ons hier bezighoudt, zoowel een dogmatisch als practisch belang. Maar dit kan later beter aan de hand van de Geref. belijdenis worden toegelicht. Hier behoeft het alleen aangestipt ten bewijze, dat elk Gereformeerd belijder den Christus gaarne erkent als Hoofd.
Laten wij enkele Schriftuurplaatsen noemen, waar Christus het Hoofd heet, en dan ontga het aan onze aandacht niet, hoe in dit verband het mystieke lichaam van Christus optreedt. Want wie Christus het hoofd noemt, rekent uitsluitend met levende leden. Hier zijn geen andere bondelingen, dan die het geestelijk zaad van Christus zijn, en daarom zegt b.v. Dr. Kuyper, dat alle bondelingen in die qualiteit van het geestelijk zaad van Christus den doop ontvangen. Wij mogen van Dr. Kuyper zeggen, wat wij willen, maar wij zullen hem niet onthouden de eer der consequentie, want bij een leer van Christus als het Hoofd van het genadeverbond, zooals ook Dr. Kuyper stelt, behooren uitsluitend levende lidmaten of bondelingen.
Op dit bijzonder geestelijk element wijst telkens de Heilige Schrift, als zij Christus het Hoofd noemt. Wij herinneren hier aan Schriftuurplaatsen als Efeze 1 : 22: „En heeft Hem der gemeente gegeven tot een Hoofd boven alle dingen”; Efeze 4 : 15: „maar de waarheid betrachtende in liefde, alleszins zouden opwassen in Hem, die het Hoofd is, namelijk Christus”; Efeze 5 : 23: „want de man is het hoofd der vrouw, gelijk ook Christus het Hoofd der gemeente is, en Hij is de behouder des lichaams”; Coll. 1 : 18: „En Hij is het Hoofd des lichaams, namelijk der gemeente, Hij die het begin is, de eerstgeborene uit de dooden, opdat Hij in alles de eerste zou zijn”; Coll. 2 : 19: „En het Hoofd niet behoudende, uit hetwelk het geheele lichaam, door de samenvoegselen en samenbindingen voorzien en te zamen gevoegd zijnde, opwast met Goddelijken wasdom”.
Hier kan dus onder ons geen twijfel meer over bestaan, dat wanneer de Heilige Schrift spreekt van Christus als het Hoofd, zij dit altijd in verband brengt met het mystieke lichaam van Christus, met de levende leden, met de Kerk als vergadering der geloovigen. Maar dat is toch heel wat anders dan het genadeverbond!
Ik heb mijne groote bezwaren tegen een boek van Prof. Dr. H.H. Kuyper over „de heiligheid van het genadeverbond”, maar wat hij op blz. 135 zegt, kan door mij zeer wel onderschreven worden, en is tegelijk een weerlegging van allen, die beweren, dat uitverkiezing en genadeverbond, Kerk en verbond, levende lidmaten en bondelingen lijnen zijn die elkander dekken. Prof. Kuyper zegt daar: „Het katholiek karakter van het genadeverbond, indien wij dit zoo noemen mogen, blijven wij ook daarom handhaven. Het genadeverbond strekt zich uit, zoover de Christelijke Kerk zich uitstrekt. En het teeken van het genadeverbond is daarom, gelijk Calvijn terecht noemde, het symbolum commune, het teeken, dat aan alle Christelijke Kerken gemeen is. In de erkenning van elkanders doop komt, bij alle verschil van geloofsovertuiging, de heerlijke belijdenis van onze Apostolische geloofsbelijdenis tot uiting, dat wij gelooven: Een, heilige, algemeene Christelijke Kerk.
De ruime opvatting, die onze vaderen van het genadeverbond hadden, is op zich zelf dus niet te veroordeelen. Zoodra men komt te staan voor de vraag, of het genadeverbond zich uitsluitend beperkt tot de Gereformeerde Kerk dan wel alle Christelijke Kerken omvat, kan niet anders geantwoord worden, dan dat het genadeverbond zich zoover uitstrekt als de Christelijke Kerk, Overal waar de belijdenis van Christus nog niet uitgebluscht is, waar nog eenigermate een Christelijke Kerk gevonden wordt, houdt ook het genadeverbond nog stand.” Dit woord van Prof. Kuyper is conform de practijk onzer Gereformeerde vaderen en zegt overtuigend, hoe ruim de Gereformeerde dogmatiek in den bloeitijd der Reformatie de opvatting van het verbond der genade huldigde.
Het verbond der genade met den Middelaar des Verbonds strekt zich veel verder uit dan het lichaam van Christus met zijn Hoofd, Dit is één van mijn bezwaren tegen de uitspraak der Gereformeerde Gemeenten, dat zij dit niet voldoende hebben onderscheiden. Wie gelijk de Gereformeerde Kerken aan veronderstellingen doen, voor dezulken staat dan de hypothese voorop, dat kind van God en bondeling, wedergeboren en erfgenaam des verbonds gelijke begrippen zijn. Geen wonder, dat men thans weer kolommen vol vindt in de pers der Geref. Kerken, om toch duidelijk te maken, dat Christus het Hoofd van het genadeverbond is, en dat van die zijde een eeresaluut aan de Geref. Gemeenten wordt gebracht. Die leer van Christus als het Hoofd van het genadeverbond hangt met heel de verbondsbeschouwing der Gereformeerde Kerken samen. Het was tegen deze beschouwing, dat eens de bekende Ds. L.J. Hulst, die ruim 25 jaren de Christel. Geref. Kerk van Nederland gediend heeft en later naar Amerika ging, zijn boekje schreef „Supra en Infra” Een woord van verdediging en toelichting der confessioneele Gereformeerde leer en practijk omtrent de praedestinatie en het genadeverbond.
Ik wenschte wel, dat velen in de Gereformeerde Gemeenten van dit boekje kennis konden nemen, dan zouden zij zich nog wel eens bedenken, eer dat die provinciale besluiten door een Generale Synode werden aanvaard. Ik kan mij nog niet goed indenken, dat de Generale Synode der Geref. Gemeenten zonder slag of stoot deze uitspraak van haar particuliere Synode zal overnemen. Men kan alles toch maar niet goedpraten met een beroep op Comrie. En wie Comrie zelf leest en bij Zondag 6 zijn uiteenzetting nagaat van het genadeverbond, waar hij den strijd aanbindt tegen de leer van het verbond der verlossing of raad des vredes, begrijpt niet, hoe een theoloog als Comrie op dit bepaalde punt de zaken zoozeer dooreen kan haspelen. Nu eens zegt Comrie, dat hij die onderscheiding van verbond der verlossing en verbond der genade nog niet zoo erg acht, want die onderscheiding wordt gemaakt door Godgeleerden, die in alle opzichten rechtzinnig zijn, en dat hij daarom ieder vrij laat. Dan weer beticht hij de verdedigers van deze onderscheiding in de leer der verbonden, dan zij aanhangers van Arminius en van de Saumerische School zijn! Daarbij geeft hij op bldz. 349 van zijn Catechismus een definitie van het verbond der verlossing, die kant noch wal raakt. En zelfs Dr. Kuyper, die anders met Comrie dweept, zegt, dat hij op dit punt een verkeerde lijn heeft getrokken. (Zie: de foedere gratiae specialis.)
Hoe dit zij, tenslotte laat een goed Gereformeerd belijder zich alleen leiden, niet door uitspraken van Comrie of wie ook, maar door de Heilige Schrift. En wij zagen reeds, in welken zin de Heilige Schrift spreekt over Christus als het Hoofd; dat zij Hem nimmer noemt Hoofd des verbonds, maar wel Hoofd der gemeente, en dat dit ook de bedoeling is in Rom. 5.
Apeldoorn
J.J. van der Schuit

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 april 1929

De Wekker | 4 Pagina's

Een kerkelijke uitspraak 4

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 april 1929

De Wekker | 4 Pagina's