Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een kerkelijke uitspraak 7

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een kerkelijke uitspraak 7

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Cock heeft in zijne gezond schriftuurlijke verbondsleer de gedachte van Calvijn vertolkt. Er is van de Reformatoren van de 16de eeuw niemand geweest, die zoo rijk en zoo diep de schriftuurlijke verbondsleer heeft ontwikkeld, als Calvijn. Zoekt ge bij Luther tevergeefs naar echte ontwikkeling der verbondsleer, heeft Zwingli den grond voor zijn verbondsleer teveel gezocht in hetgeen de geloovige doet, Calvijn is het gelukt om het verbond in zijn rijke theologische beteekenis uiteen te zetten. Zijn Institutie en zijne Commentaren zijn er vol van, en het is mij tot heden nog een raadsel, hoe men Calvijn heeft kunnen noemen ten bewijze, dat God alleen met de uitverkorenen Zijn verbond heeft opgericht, of dat deze vader der Gereformeerde theologie een verbond der genade van eeuwigheid zou leeren.
Ds. Hulst zegt terecht in zijn werkje „Supra en Infra”: „Zonder sofisterij kan Calvijn, zoo min voor het Supralapsarisme als voor een eeuwig genadeverbond, worden aangevoerd. Hij is niet een man van wijsgeerige stelsels, maar van een nederig en vast geloof aan de schriftuurlijke Godsopenbaringen.”
Zie, mij treft altijd, wanneer ik Calvijn lees, dat hij zich zoo nauw aan de Heilige Schrift aansluit, en juist daarom zulk een eenvoudige en duidelijke behandeling der verschillende leerstukken geeft. De Scholastische methode die tegen het einde der 16de eeuw in de Geref. theologie kwam, toen men ging filosofeeren over een genadeverbond van eeuwigheid en over een verbond alleen met de uitverkorenen, is Calvijn onbekend. Mij dunkt, het lijkt mij overbodig op te merken, dat deze onbekendheid niet voortkwam uit onkunde, noch ook, omdat Calvijn het stuk der uitverkiezing niet diep genoeg had ingedacht. Immers, al wat wij over het leerstuk der uitverkiezing in de Geref, belijdenisschriften vinden, is niet anders dan de weergave van wat door Calvijn zoo glashelder uit de Heilige Schrift is ontwikkeld. Wanneer dus Calvijn geen verbond der genade alleen met de uitverkorenen kent, dan is dit niet, wijl door hem het leerstuk der verkiezing en verbond nog niet helder genoeg was ingedacht, maar enkel en alleen, omdat hij zich geheel door de Heilige Schrift en niet door een filosofisch principe liet leiden. Wanneer b.v. Hendrik de Cock, gelijk wij verleden week zagen, de bondelingen geloovigen en kinderen Gods noemt, dan is hij hiervoor bij Calvijn ter school geweest. Immers, wanneer Calvijn spreekt van geloovigen en kinderen Gods, dan moeten wij ons wel wachten om deze namen direct in den zin van wedergeborenen en uitverkorenen te nemen, want Calvijn gebruikt dikwijls deze namen uit kracht van objectieve verbondsrelatie ter onderscheiding van het „onreine zaad der afgodendienaren”. (Institutie 4-16-6.)
Wie in 't kort Calvijn's verbondsleer wil leeren, leze zijn verklaring van Gen. 17 : 7, waar hij zakelijk weergeeft, wat hij in zijn Institutie veel breeder heeft ontwikkeld. Ik zal de vrijheid nemen, hier een stuk af te schrijven en hier en daar te cursiveeren, en dan zie een ieder toe, of Calvijn kent een genadeverbond van eeuwigheid met de uitverkorenen opgericht!
Gen. 17:7. „En Ik zal mijn verbond oprichten tusschen Mij en tusschen u en tusschen uw zaad na u.” Hierbij teekent Calvijn aan: Het lijdt geen twijfel of de Heere onderscheidt Abrahams geslacht van het overige deel der wereld. Thans hebben wij na te gaan welk volk Hij bedoelt. Zij, die meenen, dat alleen de uitverkorenen hier bedoeld worden en dat alle geloovigen zonder onderscheid hier worden omvat, van welk volk zij ook naar het vleesch afstammen, hebben het mis. Want de Schrift spreekt herhaaldelijk uit, dat Abrahams geslacht dat uit hem is voortgekomen, bijzonder door God ten eigendom is aangenomen. Ook is de leer van Paulus duidelijk aangaande Abrahams natuurlijke kinderen, dat zij heilige takken zijn, omdat zij uit den heiligen wortel zijn voortgekomen, Rom. 11 : 16. En opdat niemand dit zou beperken tot de schaduwen der wet, of als zinnebeeld zou uitleggen, zegt hij elders duidelijk, Rom. 5 : 8, dat Christus is gekomen, opdat Hij een dienaar der besnijdenis zou zijn. En daarom is niets zekerder, dan dat God Zijn verbond sluit met Abrahams kinderen, die van nature uit hem zouden voortkomen. Misschien werpt iemand mij tegen, dat dit volstrekt niet past bij het voorafgaande gevoelen, waarin ik gezegd heb, dat zij door God als wettige kinderen Abrahams gerekend worden, die door het geloof in zijn lichaam ingeplant met hem één huisgezin uitmaken. De oplossing is echter gemakkelijk, zoo wij slechts eenige onderscheidene trappen van de aanneming tot kinderen stellen, welke men uit onderscheidene schriftuurplaatsen kan opmaken. Vroeger vóór dit verbond was de staat der geheele wereld overal dezelfde. Zoo dra echter gezegd werd; Ik zal uw God zijn en de God van uw zaad na u, is de Kerk van de overige volken afgescheiden, evenals bij de schepping het licht uit de duisternis te voorschijn trad. Toen is het volk Israël als de kudde Gods in Zijne eigene schaapskooi opgenomen en hebben de overige volken als wilde dieren over bergen en wouden of woestijnen rondgedwaald. Daar deze waardigheid, waardoor Abrahams kinderen boven de volken hebben uitgemunt, alleen van het Woord Gods afhing, strekte de vrijmachtige aanneming Gods zich over allen gemeenschappelijk uit. Want als Paulus de volken buiten God en het eeuwige leven stelt, omdat zij vreemdelingen van het verbond waren, Efeze 4 : 18, zoo volgt daaruit, dat alle Israëlieten leden der Kerk, en kinderen Gods en erfgenamen des eeuwigen levens geweest zijn. Zij muntten echter alleen door Gods genade en niet van nature boven de Heidenen uit, want de erfenis van het rijk Gods was hun uit de belofte en niet uit het vleesch geschonken.”
Uit dit breede citaat van Calvijn blijkt: a. dat hij geen verbond der genade van eeuwigheid kent; b. dat hij Oud en Nieuw Verbond als een eenheid in Christus kent; c. dat hij onder de belofte des verbonds: Ik ben uw God en de God van uw zaad, niet het geestelijke maar het natuurlijke zaad van Abraham verstaat; d. dat hij den naam kinderen Gods en erfgenamen des eeuwigen levens niet neemt in subjectief geestelijken, maar in objectieven zin krachtens verbondsrelatie.
Deze passage van Calvijn is ook hierom van zoo groote beteekenis, wijl zij een duidelijk licht werpt op de bedoeling van ons doopsformulier, wanneer daar gesproken wordt van „erfgenamen van het rijk Gods” en van „dit Uw kind”. De verklaring, die hierover van Neo-Geref. zijde gegeven wordt, alsof dit alles in subjectief geestelijken zin moest verstaan worden, wordt door Calvijns verbondsleer gelogenstraft.
Stellig heeft een theoloog als Calvijn, die het leerstuk der uitverkiezing zoo schriftuurlijk heeft toegelicht, ook bij de leer van het verbond der genade aan het stuk der verkiezing gedacht. Maar hij rekende dit tot de verborgen zijde, die alleen voor den Heere onzen God is, en waarvan de bediening des verbonds niet mag uitgaan. Feitelijk is heel het verschilpunt, dat ons thans bezighoudt, door Calvijn besproken en opgelost, en wanneer de Geref. gemeenten haar verbondsleer in dit licht wilden herzien, zal de oplossing er zijn.
In hetzelfde verband, als ik daarboven citeerde, bespreekt Calvijn de woorden uit den brief aan de Romeinen 9 : 8. Calvijn toch heeft betoogd, dat al het natuurlijk zaad van Abraham geheiligden en kinderen Gods en erfgenamen des eeuwigen levens zijn. Hoe rijmt zich dat nu, zoo vraagt Calvijn, wijl de Apostel Paulus zegt, dat niet allen, die uit Abraham zijn, als wettige kinderen worden beschouwd, omdat zij geen kinderen der belofte zijn, maar alleen des vleesches? Calvijn antwoordt: „daar wordt de belofte niet in het algemeen genomen voor het uitwendige Woord, waardoor God Zijne genade zoowel aan verworpenen als aan uitverkorenen toezegt, maar dit woord moet beperkt worden tot de krachtdadige roeping, die Hij inwendig bezegelt door Zijn Geest. En dat de zaak zoo gelegen is, wordt zonder eenige moeite bewezen. Voor allen gemeenschappelijk was de belofte, waardoor de Heere hen tot kinderen had aangenomen. Het kan niet ontkend worden, of daarin wordt de eeuwige zaligheid aan allen aangeboden. Wat beteekent het dan anders dat Paulus ontkent, dat enkelen met recht als kinderen der belofte worden beschouwd, dan dat hij niet meer redeneert over de uitwendige aangebodene genade, maar over die, welke de uitverkorenen alleen krachtdadig ontvangen? Hier ontstaat dus ee dubbele reeks van kinderen in de Kerk. Omdat het geheele lichaam des volks door een en hetzelfde woord tot de schaapskooi Gods wordt geroepen, worden in dit opzicht allen zonder uitzondering als kinderen beschouwd, en slaat de naam van Kerk op allen gemeenschappelijk. Ten opzichte van het verborgene heiligdom Gods worden geen anderen als kinderen Gods beschouwd dan zij. in wie de belofte door het geloof verwerkelijkt is.”
Calvijn stelt dus twee zijden aan het verbond der genade, Eene zijde die naar God gekeerd is, en alleen de uitverkorenen bevat, maar waarvan Calvijn nadrukkelijk zegt, dat die Raad Gods voor ons verborgen is, en waarvan wij dus niet kunnen en mogen uitgaan bij het verbond der genade. Een zijde, die naar ons gekeerd is, die alle bondelingen geldt zonder onderscheid en aan wie God Zich heeft willen wegschenken. Deze twee zijden vindt ge in het Schriftwoord: De Heere kent degenen, die de Zijnen zijn, en een iegelijk, die den Naam van Christus noemt, sta af van ongerechtigheid. (2 Tim. 2 : 19).
Apeldoorn
J.J. van der Schuit

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 mei 1929

De Wekker | 4 Pagina's

Een kerkelijke uitspraak 7

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 mei 1929

De Wekker | 4 Pagina's