Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een kerkelijke uitspraak 9

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een kerkelijke uitspraak 9

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Brakel schrijft over dit verbond der verlossing in Hoofdstuk 7 van zijn „Redelijke godsdienst”. Wij zullen hier alleen citeeren, wat hij schrijft in verband met het verbond der genade, wijl dit punt thans het meest onze aandacht vraagt.
Wie lust heeft, sla zelf de „Redelijke godsdienst” van Brakel op en hij zal dan in een keurig schriftuurlijk betoog zien aangetoond, hoe juist in dit verbond der verlossing het vrije werk Gods zoo daghelder aan het licht treedt.
Brakel schrijft: „Het verbond der genade en onze verbondshandeling met God in Christus heeft zijnen oorsprong en zijnen grond op dit verbond der verlossing tusschen God en Christus; hieruit vloeit het begin, midden en einde van des menschen zaligheid. Eer iemand was, eer hem het Evangelie verkondigd werd, zoo was in dit verbond al bestemd en besteld, wanneer ieder zou geboren worden, wanneer en door wat middel hij overgebracht zou worden, hoeveel genade, troost en heiligheid, hoevele en hoedanige strijden en kruisen hij in dit leven hebben zou. Dit alles was bestemd, en uit dat verbond vloeien aan ieder de genoemde zaken toe. De uitverkorenen dan hebben aan de eene zijde maar stil te zijn, en laten den Heere werken; zij hebben den mond maar open te doen en te ontvangen, 't zal alles in bestendigheid aan hen gegeven worden, wat in de artikelen van dit verbond begrepen was. Aan de andere zijde moeten ze op dit verbond zien, en daaruit werken in het overgaan in het genade-verbond, en daarin levende dit tot eenen grond stellen. Dus zal men verstandig en vast te werk gaan, dus zal men niet rusten op de vastigheid van zijn geloof of godzaligheid, noch door vermindering van die zoo slingeren, gelijk men doorgaans doet. Dus zal men iedere voorkomende genade en invloed des Heiligen Geestes erkennen uit dit verbond voort te komen. Dus zal men bekwaam worden om gevoelig, blijde, en in liefde te zeggen: Uit Hem, en door Hem en tot Hem zijn alle dingen, Hem zij de heerlijkheid in alle eeuwigheid!”
Uit deze woorden van Brakel wordt wel heel duidelijk, welk een fundamenteele beteekenis er ligt in dit verbond der verlossing, waarin Christus, vertegenwoordigende Zijne uitverkorenen, Zijn volk, Zijn lichaam, Zijn gemeente, als de tweede Adam de verbondsovereenkomst trof met God den Vader in gemeenschap met den Heiligen Geest. Hier hebt ge de idee van het werkverbond terug, maar nu niet gelegd in de handen van een mensch, die; hoe hoog ook staande, toch vallen kon, doch in de handen van den tweeden Adam, die is de Heere uit den hemel. De zaligheid der toekomst in handen van den eersten Adam is altijd een onzekere positie, maar wanneer de tweede Adam Zijn persoon er voor in de plaats stelt, dan is de zaligheid van al Gods kinderen vastgelegd in God Drieeenig. Dan zijn het trouwe handen die hier waken, dan zijn het eeuwige vleugelen die hier dekken, dan weten wij, dat wij in de kracht Gods bewaard worden tot de zaligheid, dan is het zoo juist, wat eens een oude Christin opmerkte: „God heeft nog meer belang bij mijne zaligheid, dan ik zelf.” O, dat is zoo'n groot stuk, vol eeuwige zielsbewondering, dat God in Christus reeds van eeuwigheid naar een verloren Adamskind omzag met een eeuwige liefde. En dat niet alleen! Het was niet slechts een omzien, niet slechts het toereiken van de hand der verlossing, niets slechts een vriendelijk woord en een vriendelijke blik, neen, alles, letterlijk alles, wat noodig was tot des zondaars eeuwig heil, werd in God en door God zelf vervuld.
Ik kan begrijpen, dat mijn collega Prof. Wisse schrijft in zijn boekje, „Gereformeerde Geloofsleer”: „Deze raad des vredes is de grondslag van het genade-verbond, dat God in den tijd heeft afgekondigd en opgericht met Adam, Noach en Abraham. De verbonden Gods, in den tijd met den mensch opgericht, hebben een vasten grondslag in dezen raad des vredes of verbond der verlossing. Het eeuwige leven is den mensch beloofd ook in den verbondsmatigen weg, maar dat verbond (der werken en der genade) is weer geworteld in een verbond in God Zelf, tusschen de drie Personen onderling. Dit Verbond der verlossing of Raad des vredes is de volle verwezenlijking van de verbondsgedachte. Want alle verbond Gods met den mensch opgericht draagt wegens den afstand tusschen God en het schepsel, uit den aard der zaak altijd het karakter van een souvereine beschikking; de mensch is wel een der partijen in zulk een verbond, maar toch geheel afhankelijk van de beschikking Gods.
Hier, in dit verbond der verlossing aanschouwen we de hoogste vrijheid en toch de volste overeenstemming. Want het is een verbond tusschen de drie Personen onderling in het goddelijk Wezen.
In dit verbond komt dus het verlossingswerk uit in zijn volle schoonheid. Het is het goddelijk werk bij uitnemendheid. God gaat hier, evenals bij het werk der schepping, in het werk der herschepping te rade met Zichzelf.”
Zie, dit zijn goede en schoone woorden van Prof. Wisse, en de Gereformeerde Gemeenten mochten begrijpen, welk een element van waarheid zij negeerden; toen haar Particuliere Synode tot de gewaagde uitspraak kwam, dat er slechts twee verbonden zijn, en dat dus de leer van het verbond der verlossing geen Schriftleer is.
Begrijpen de Gereformeerde Gemeenten niet, dat wie dit verbond der verlossing miskent, een echte Schriftuurlijke leer uitschakelt en tevens een groot waarde-element van het bevindelijke leven negeert?
Want wie het genadeverbond naar zijn wezenlijke beteekenis heeft doorleefd, wie dus in den weg des verbonds, d.i. in den Middelaar de verbonds God heeft ontmoet als een gaarne vergevend God en Vader, zal nu ook voortgaan te kennen. Het woord krijgt levensinhoud: de zaligheid is u nu nader, dan toen gij eerst geloofd hebt. Zulk een blijft dan niet staan bij zijn oefeningen en zijn bevindingen, bij zijn zalige genietingen, maar zal het anker zijner hoop werpen tot in de diepte der eeuwigheid, om in Christus nu niet alleen den Middelaar maar ook het Hoofd des lichaams te vinden. En dan juicht zulk een ziel in dezen weg van verdere oefening des geloofs: Waarvan ik een levend lidmaat ben en eeuwig zal blijven!
Zoo leeren wij wassen en toenemen in de genade en de kennis van onzen Heere Jezus Christus en zullen wij met een beroep op Rom. 5 Christus niet het Hoofd van het genadeverbond, maar het Hoofd van het nieuwe geslacht, het Hoofd der uitverkorenen, het Hoofd van het verbond der verlossing noemen.
Slechts een bezwaar dient hier nog onder de aandacht gebracht te worden. Er zijn er toch van de dagen van Comrie aan, die stoutweg redeneeren, dat de Heilige Schrift geen verbond der verlossing leert. Direct moet toegestemd worden, dat nergens in de Heilige Schrift de naam van verbond der verlossing is te vinden, en eveneens, dat de Schrift nergens met zooveel woorden vermeldt, dat Christus een verbond heeft gesloten.
Toch schijnt het ons toe, dat deze bezwaren niet zoo groot zijn, als zij op den klank lijken. Zeker, de naam van verbond der verlossing komt nergens voor in de Heilige Schrift; de uitdrukking „raad des vredes” wensch ik hier niet eens ter sprake te brengen, omdat deze schriftuurlijke uitdrukking in Zacharia niet zegt, wat wij door het verbond der verlossing uitdrukken willen.
Maar al komt deze naam „verbond der verlossing” niet in den Bijbel voor, hij is evenmin af te keuren als die andere naam „verbond der genade”, die ook niet zoo letterlijk in de Heilige Schrift wordt gevonden. Wie op grond, dat een dogmatische formule niet in de Schrift voorkomt, reeds daarom bezwaar heeft, zal nogal heel wat kunnen schrappen in de Geref. Geloofsleer.
Dit bezwaar mag dan ook niet als geldend geacht, en ik kan mij niet voorstellen, dat iemand dit bezwaar zoo sterk zou accentueeren om de leer van het verbond der verlossing als onschriftuurlijk en dus ongereformeerd te veroordeelen. En wie er vervolgens zich op zou beroepen, dat de Heilige Schrift nergens vermeldt, dat Christus een verbond heeft gesloten, begrijpe wat dit bezwaar inhoudt en wat gevolgen dit draagt.
Want dan kan ik op dezelfde manier redeneeren bij de leer van het verbond der werken. Immers in heel den Bijbel staat ook niet met zooveel woorden, dat de eerste Adam een verbond met God heeft gesloten. Juist dit was het argument, dat door alle bestrijders van dit gereformeerde leerstuk werd aangevoerd, dat de Schrift nergens een verbond der werken met Adam als het hoofd der menschheid leert. Wie op den tekst wijst „Zij hebben het verbond overtreden als Adam”, wete, dat deze tekst niet als bewijsplaats kan gelden, wijl het verre van eenstemmig wordt beantwoord, wat hier door „Adam” verstaan wordt, Calvijn, die toch zeker vooraan staat in de rijen der Schriftverklaarders, denkt bij dezen naam in 't geheel niet aan den eersten Adam. Deze tekst kan dan ook hier niet voor afdoende gelden.
Apeldoorn
J.J. van der Schuit

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 juni 1929

De Wekker | 4 Pagina's

Een kerkelijke uitspraak 9

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 juni 1929

De Wekker | 4 Pagina's