Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Waar de Heere Zijn tempel heeft 2

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Waar de Heere Zijn tempel heeft 2

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

„......op dezen zal Ik zien, op den arme en verslagene van geest, en die voor Mijn woord beeft.Jes. 66 : 2b.

Het is om den Middelaar des Nieuwen Testaments, dat God woning wil maken in het hart van zondaren. Toch niet van alle zondaren zonder onderscheid. Duidelijk leert ons de Heilige Schrift, dat er onderscheid door God gemaakt wordt. Dat is naar Zijn eeuwig souverein welbehagen. Of er dan geen onrecht is in dat onderscheid maken? Neen, onrecht is er niet in, omdat in God geen onrecht zijn kan. Ware het welbehagen tot redding van zondaren in God niet, niemand zou er iets op kunnen of mogen zeggen. Is de mensch niet vrijwillig en moedwillig in den staat der ellende gevallen en gaat hij in dien staat niet voort God te vertoornen met zijn overtredingen? Zoo de Heere dan naar recht moest doen met het geslacht des menschen, zou er dan een behouden kunnen worden? Beroepen wij ons toch niet op het recht, om God er door te treffen. Waarlijk, Hij is ontrefbaar voor ons! Zoo er onderscheid gemaakt wordt tusschen menschen en menschen — en dat is wel zoo! — dan hebben wij er op te letten, dat het welbehagen hier getuigenis aflegt van groote genade! Of is het geen genade, als een doemschuldig zondaar de eeuwige zaligheid verkrijgt? Al zou het er maar één zijn, maar Johannes zag in het gezicht op Patmos in den hemel eene schare, die niemand tellen kan, uit alle geslacht en taal, en volk, en natie, dus van alle tijden en van over de lengten en breedten der aarde, maar al ware er slechts één, die behouden werd, zou het niet zijn tot roem der genade Gods?
Zullen wij, menschen, spreken over recht? Zullen wij, menschen, waken voor de rechtvaardigheid Gods? Dat doet God zelf wel, want de genade, die God aan een zondaar bewijst, is niet zonder rechtsgrond. Zij komt op uit Gods welbehagen, dat om zondaren te kunnen verlossen, den Zone Gods stelt tot Borg en Middelaar, aan Wien het recht Gods wordt gewroken en door Wien dat recht is volbracht.
Er is onderscheid door God gemaakt naar Zijn heilig, onaantastbaar, goddelijk welbehagen, en naar dat welbehagen wordt door God onderscheid gemaakt.
Zoo worden alleen zalig, die God verkoren heeft in de stilte der eeuwigheid, wier namen zijn opgeteekenend in het boek des levens des Lams Gods.
Dit zalig worden gaat evenwel niet zoo, dat God den mensch, zij het om de verdiensten van Christus, maar vrijspreekt, zonder dat de mensch zelf er in betrokken wordt. Niet zoo dus, dat aan het einde des aardschen levens de scheiding zou gemaakt worden, zoodat in dit leven geen onderscheid zou worden gekend.
In, gedurende dit leven wordt de scheiding gemaakt. Zij, die ten eeuwigen leven verkoren zijn, worden naar het welbehagen Gods wedergeboren, een ieder op het tijdstip en onder die omstandigheden, welke de Heere in Zijn raad te voren bepaald heeft.
Heeft God van eeuwigheid met Zijne uitverkorenen te doen, Zijne uitverkorenen krijgen in den tijd met Hem te doen.
En wie met God te doen krijgt, wordt arm en verslagen van geest en leert beven voor Zijn Woord.
Wanneer de Heere zegt te zullen zien op den arme, dan begrijpen we, dat daarmede niet bedoeld wordt den arme in stoffelijken zin. Het is, al wordt in den regel bevestigd, dat niet vele rijken en edelen in de gemeente des Heeren gevonden worden en dus het overgroots gedeelte niet bestaat uit menschen, die rijk aan aardsche goederen zijn, volstrekt niet om de armoede aan stoffelijke zaken, dat God neerziet op den mensch. Hoevele armen zijn er niet, die naar den Heere niet vragen, die de wereld dienen zooveel zij kunnen, en die dikwijls in hunne armoede nog een prikkel vinden om tegen God op te staan, omdat zij de wereld niet genoeg naar hun zin kunnen dienen? Evenzeer als de rijkdom het vragen naar den Heere in den weg kan staan, kan het ook de armoede doen. Hoe goed heeft Agur dit verstaan, die in Spr. 30 : 8, 9 zegt: „ . . . . armoede of rijkdom geeft mij niet, voed mij met het brood mijns bescheiden deels; opdat ik, zat zijnde, U dan niet verloochene en zegge: Wie is de HEERE? of dat ik, verarmd zijnde, dan niet stele en den Naam mijns Gods aantaste.
Arm en verslagen in onzen tekst behooren beide bij geest.
Ook hier moeten wij dan echter eene opmerking maken, n.l. deze, dat arm van geest niet beteekent klein van verstand, dom, onwetend. Arm en verslagen behooren hier bij elkander. En dan teekenen ze ons den mensch, die zichzelf niet helpen kan (arm) en die onder dat arm zijn gebogen gaat, wien het tot schuld is, dat hij niet kan, wat hij moet, en dat hij is, die hij is.
In zeker opzicht konden de ballingen in Babel arm genoemd worden; echter waren zij niet alt en arm van geest en nog veel minder verslagen van geest.
Er zijn er onder geweest, die van de omstandigheden gemaakt hebben, wat zij er van konden maken; die zich zooveel mogelijk hebben aangepast; die van het land der ballingschap hun vaderland hebben gemaakt.
Maar er zijn ook anderen geweest, wien het woord van den psalmist als uit het hart gegrepen was: „Indien ik u vergete, o Jeruzalem! zoo vergete mijne rechterhand zichzelve!
Al konden zij daar huizen bouwen; al hadden zij het ook gedaan; al brachten hunne hoven daar vrucht voort; al zochten zij ook den vrede der stad, waarhenen de Heere hen gevankelijk had doen wegvoeren; al baden zij ook voor haar tot den Heere (Jerem. 29 : 5-7), toch konden zij het beloofde land niet vergeten, noch Jeruzalem, noch den tempel.
Er zullen er onder geweest zijn, die de vuist gebald hebben, gebeten als zij waren op die slechte, goddelooze Babyloniërs. Neen, zij konden hunne onderdrukkers niet zien!
Maar anderen balden de vuisten niet en keken niet met haat en verachting naar hunne overweldigers. Als zij de Babijloniërs aanzagen, dan kwam de kleur der schaamte op het gelaat.
De plaats, waar zij zich bevonden; de Babyloniër, die meer of min spottend op hen nederzag, waren zij geen aanklachten tegen hen?
Waarom hier in Babel in gevangenschap?
Om hunne ongerechtigheid! Waarom onder den hoon en de spot van den overweldiger? Om hunne zonde!
Neen, zij konden zichzelf niet rechtvaardigen, maar zij rechtvaardigden den Heere! De straf, aan hunne ziel geheiligd door den God der genade, deed hen de gerechtigheid Gods erkennen.
En nu waren zij het niet meer, die het wisten en konden, die nog eenig recht bezaten, waarop zij zich zouden kunnen verheffen of beroemen.
Onder den druk hunner zonde en ongerechtigheid zijn zij arm en verslagen van geest. Zij zijn verslagen voor het aangezicht hunner vijanden, meer nog, zij liggen verslagen voor den Heere. En zij belijden hunne schuld, zij buigen het hoofd voor Hem, en de arme spreekt smeekingen, en de verslagene bidt en worstelt aan de voeten van Hem, die hem versloeg, om genade en geen recht.
Hoe beven zij ook voor 's Heeren Woord!
Laat ons dit „beven” niet verkeerd opvatten ais een beven van angst en benauwdheid voor de straffen, door dat Woord bedreigd. Zij waren reeds onder de straf, die de Heere naar Zijn barmhartigheid, wat het stoffelijke betreft, heeft gematigd, zoodat het in Babylon nog wel uit te houden was; zij zaten er niet in kerkerholen.
Evenals bij „vreezen” kunnen wij ook bij „beven” denken aan nog iets anders dan aan slaafsch beven. Er is ook een kinderlijk beven, dat niet voortkomt uit bangheid voor schade, die men zou kunnen lijden, maar uit eerbied, ontzag, hoogachting, liefde. In dezen zin wordt „beven” gebruikt in 2 Cor. 7 : 15; Efeze 6 : 5; Fil. 2 : 12.In dat „beven” gaat het niet om een bevreesd zijn, zelf iets schadelijks te ondervinden, maar om het schadelijke, dat het voorwerp der liefde treffen zou.
Als God de Heere Zijne wegen, ook gerichtswegen, aan het hart heiligt, dan stort Hij dat „beven” in. De armoede en verslagenheid van geest zijn er dan, zeker ook om den persoon in wien die armoede en verslagenheid gevonden worden, maar vooral om den Heere!
Dat zij gezondigd hebben is vreeselijk, maar vreeselijker dan de straffen, die zij te dragen hebben, is het, dat zij tegen God gezondigd hebben.
Heeft Hij hun Zijn Woord niet gegeven?
Het Woord der waarheid en gerechtigheid?
Het Woord van bedreiging en belofte?
Het Woord van Wet en Evangelie? Het Woord van genade en ontferming?
Hebben zij dat Woord als het Woord des levens niet als uit Zijne hand ontvangen?
Is dat Woord hun een lamp voor den voet en een licht op hun pad geweest?
Hebben zij dat Woord met vreeze en beven ontvangen en er naar geluisterd?
Daarom zijn de oordeelen Gods over Zijn Israël gekomen, omdat zij het oor afgewend hebben van de wet te hooren.
En nu — nu komt de Heere, te midden van den toorn des ontfermens gedachtig, en leidt ze terug tot de wet en de getuigenis.
Arme en verslagene van geest en die voor Zijn Woord beeft, er ligt een heerlijke toezegging voor u!
Als ter bestemder tijd Israël zal terugkeeren om stad en tempel te herbouwen, dan zullen de rijken en sterken van geest zich beklagen over de geringheid van den tweeden tempel, gij zult getroost worden, want u, die beeft voor Zijn Woord, zal de heerlijkheid van dien tempel in den Christus Gods tegenstralen.
Op dezen zal lk zien, op den arme en verslagene van geest, en die voor Mijn Woord beeft.
Al zijn de omstandigheden, waaronder wij leven, anders dan die, waaronder het volk verkeerde, tot hetwelk de Heere dit woord komen liet, toch heeft dit woord doorgaande beteekenis, beteekenis voor alle tijden. Niet slechts voor tijden van tegenspoed en druk, ook voor die van zegen en voorspoed.
De val van Israël is geweest, dat het rijk en sterk van geest was en voor 's Heeren Woord niet beefde.
Dit is het beeld van den natuurlijken mensch.
Ook echter dat van het kind van God, als het niet op zijn plaats is.
En als God den natuurlijken mensch bekeert, wederbaart, dan maakt Hij hem door Zijn Geest en Woord tot een arme en verslagene en die voor Zijn Woord beeft.
En ook, als God Zijn afgeweken kind bekeert, en dus op zijne plaats brengt, dan weer maakt Hij hem arm en verslagen van geest en bevende voor Zijn Woord.
Geen stand in het geestelijk leven, die daarboven verheven is.
De grootste genade brengt de grootste armoede en verslagenheid van geest en het meeste vreezen en beven voor Gods Woord.
Daarom, wie wij ook zijn, wij kunnen er ons aan toetsen, of deze dingen in ons gevonden worden.
Wee u, gij rijke en krachtige; wee u, gij die voor 's Heeren Woord niet beeft!
Eenmaal zult gij al uw rijkdom en kracht verliezen, om te laat onder de straffen des Woords te beven tot in eeuwigheid.
Daarom, terwijl het nog het heden der genade is, bekeer u!
Vraag nog naar des Heeren Woord! Bidt nog om den Geest, die in al de waarheid leidt!
Maar ook: wee mijner, wee uwer, als we den Heere hebben mogen leeren kennen en nochtans onszelf opbouwen en mogelijk wel 's Heeren Woord gebruiken, doch er niet voor beven!
Vanwaar de geesteloosheid van onzen tijd? Vanwaar het elkander verbijten en vereten? Vanwaar zoo weinig „Komt luistert toe, gij allen die den Heere vreest, en ik zal u vertellen, wat de Heere aan mijne ziel gedaan heeft?” Vanwaar?
Van ons rijk zijn, van ons ons afwenden van het Woord des Heeren!
Mocht er nog eens eene ontwaking komen, om den Heere te zoeken met smeeking en geween!
Voor den arme en verslagene van geest en die voor 's Heeren Woord beeft is er verwachting!
Zoo is zij er voor het volk des Heeren, telkens als het weder voor God in de schuld komt.
Moge de Heere dat maar veel werken!
In alle kerken!
Ook onder ons!
F. Lengkeek

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 juni 1929

De Wekker | 4 Pagina's

Waar de Heere Zijn tempel heeft 2

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 juni 1929

De Wekker | 4 Pagina's