Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een kerkelijke uitspraak 11

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een kerkelijke uitspraak 11

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wanneer we in deze kerkelijke uitspraak inzake de leer van het genade-verbond een overtuigend schriftuurlijk betoog hadden beluisterd, dan zou iedereen, die de Geref. waarheid liefheeft, gaarne zijne instemming hebben betuigd. Wij allen toch zijn het hierover eens, dat waar de Heilige Schrift spreekt, wij hebben te volgen en dat het kenmerk eener Gereformeerde dogmatiek of geloofsleer juist daarin bestaat, dat zij door en door schriftuurlijk wil zijn.
Geen speculatieve redeneeringen, geen filosofisch-theologisch systeem over de Ik-heid van Christus, dat in de laatste jaren zooveel kwaad gedaan heeft op de erve der Geref. waarheid, maar de eenvoudige, klare, glasheldere voorstelling der waarheid naar echt schriftuurlijken zin hebben wij, dienaren des Woords, der gemeente voor te dragen, en moet ook in de geloofsleer duidelijk uitkomen. Wij moeten en mogen geen theologie hebben voor de studeerkamer en den katheder, die wij op den kansel en in de catechisatiekamer niet kunnen en niet durven gebruiken. Wanner d.v. de kerk van de veronderstelling uitgaat, dat het zaad des verbonds voor wedergeboren te houden is, dan moet ik dat ook durven zeggen op mijn catechisatie en dan moet ik daar het woord van den Heiland tot Nicodemus c.s. gesproken: „Gylieden (let wel: in het meervoud) moet wederom geboren worden”: Joh. 3 : 7 niet zeggen want naar de verbondsleer der kerk moet ik veronderstellen, dat zij het zijn. Als ik in het dagelijksche leven veronderstel, dat iemand eerlijk van betalen is, dan moet ik niet tot hem zeggen: gij moet eerlijk betalen. Want dan meen ik óf het een óf het andere niet! Zoo ook, wanneer de Geref. Gemeenten leeren, dat het genade verbond van eeuwigheid is en dat Christus het Hoofd van het genadeverbond is in denzelfden zin als Adam het hoofd is van het werkverbond, dan moet men niet leeren, dat de uitverkorenen in den tijd der minne in het verbond worden ingelijfd, want het eene sluit hier het andere uit. Wanneer ik van eeuwigheid in het genadeverbond ben moet men mij niet voorhouden, dat in de ure der minne de geestelijke ondertrouw gesloten wordt. Laat men dan leeren, gelijk Dr. Kuyper en heel de Neo-Geref. richting leert, dat men zijn rechtvaardiging en zijn aandeel in Christus bewust wordt. Men was dan wel van eeuwigheid in het genadeverbond, men stond dus van eeuwigheid in een verzoende betrekking met God, maar voor zijn eigen bewustzijn wist men nog niet, dat men een gerechtvaardigde, dat men een vrijgesprokene, dat men een heilige was. Eerst toen het uur der minne sloeg, kwam men tot deze zielsbewustheid. Bij een verbondsleer, als thans door de Geref. Gemeenten beleden wordt, behoeft er tusschen God en den uitverkoren zondaar niets meer te geschieden; dan is alles in orde, en daarom is het niet anders dan inconsequentie om te leeren, dat de uitverkorenen in het genadeverbond moeten worden ingelijfd. De uitverkorenen zijn er in van eeuwigheid, want het verbond is van eeuwigheid met de uitverkorenen, en dan moet men niet meer spreken, dat ze in den tijd in het verbond komen. Hier wordt de verkiezing en het genadever-bond dooreengewarreld.
De verkiezing is van eeuwigheid en het genadeverbond in den tijd en wordt midden in de historie opgericht met een verloren zondaar. De verkiezing is individueel, gaat over met name bij God beiende personen, „Jacob heb Ik liefgehad en Ezau heb Ik gehaat”, maar het verbond der genade raakt de geslachten. „Het verbond met Abraham, Zijn vrind, bevestigt Hij van kind tot kind!”
De verkiezing is onverbrekelijk, omdat hier geen partijen zijn; hier is een vrije souvereine handeling Gods over den mensch, waarom de Heilige Schrift zegt, dat het voornemen Gods, dat naar de verkiezing is, vast blijft. Maar in het genadeverbond hebben wij niet een handeling Gods ten opzichte van, maar met den mensch, waarom ons doopformulier ook zegt, dat in alle verbonden twee deelen begrepen zijn. Hierom is het, dat het genadeverbond wel kan verbroken worden, en een kind des verbonds, dat zijn oor afwendt van den Heere in een dubbele bondsbreuk voor God treedt — verbroken het werkverbond en verbroken het genadeverbond. Niet alleen dus God als Schepper, maar ook God als een gaarne vergevend Vader in Christus den rug toegekeerd. De Heilige Schrift zegt uitdrukkelijk: Hij heeft Mijn verbond verbroken (Gen, 17 : 14). Van het volk des verbonds zegt de Heere: Dan zal het zich wenden tot andere goden en hen dienen en zij zullen Mij tergen en Mijn verbond vernietigen (Deut. 31 : 20), Waarom heeft de Heere alzoo gedaan aan deze groote stad? En zij zullen zeggen: Omdat zij het verbond des. Heeren huns Gods hebben verlaten (Jer. 22 : 8, 9). En zeer duidelijk komt het uit bij den profeet Ezechiël, hoe God met den mensch en diens verbondsverhouding rekening houdt, als wij lezen (17 : 19): Daarom, alzoo zegt de Heere: Zoo waarachtig als Ik leef, zoo Ik Mijn eed, dien hij veracht heeft, en Mijn verbond, dat hij gebroken heeft, dat-zelve niet op zijn hoofd geve!
Zie, dit alles kan toch niet gezegd worden van de uitverkiezing of van een verbond met de uitverkorenen? Nooit wordt in het stuk der uitverkiezing rekening gehouden met de positie des menschen daartegenover, want dat is een daad Gods buiten den mensch, maar het verbond der genade is een daad Gods met den mensch en daarin geldt het: Die Mij eeren, zal Ik eeren, maar die Mij versmaden, zullen licht geacht worden (I Sam, 2 : 30).
Dit is niet Remonstrantsch, maar schriftuurlijk en Gereformeerd. Remontstrantsch is, als wij het verbond der genade laten afhangen van een daad des menschen. Maar de Heilige Schrift herinnert er aan, dat het God niet onverschillig is, hoe die mensch in het verbond zich gedraagt. Immers terecht zegt onze Geref. belijdenis, dat de mensch door den val niet opgehouden heeft mensch te zijn, begaafd met verstand en wil, en de zonde die het gansche menschelijke geslacht heeft doordrongen, heeft de natuur des menschen niet weggenomen, maar verdorven en geestelijk gedood. En juist hierom staat de mensch in dit verbond der genade niet als een „stok en blok” (zie Canones Hoofdst. 3—4 art. 16).
Zoo schoon schrijft Prof. Wisse in zijn boekje „Ten disch geleid”, blz. 11: „Gij moogt den Heere dienen, maar gij behoort het ook te doen. Uit verbondsoogpunt in bijzonderen zin. In dat verbond toch roept God ons toe, dat de weg tot de zalige gemeenschap weder geopend is, en gij er toe wordt verwaardigd en geroepen dien te bewandelen. Met andere woorden: toen gij daar als onbewust van uzelf nederlaagt, koos God voor u. Hij zeide: deze behoort Mij te dienen en te vreezen. Daarom kwam het merk en het veldteeken Christi op u. Nu zou het er maar op aankomen, of gij dien eisch Gods zoudt betoonen te aanvaarden en op te volgen. Dat zal louter en louter genade zijn. Geen pelagianisme sluipe bij dit teedere stuk bedektelijk in. Ook het kiezen, inwilligen, te trachten van en naar het verbond is een gift der genade uit het verbond zelf. Maar dat inwilligen en betrachten zal dan toch moeten geschieden. En dit geschieden en betrachten is evenzeer de eisch van het verbond, welke eisch als de keerzijde vormt van de belofte.”
Zie, dit alles kan toch niet van de verkiezing gezegd, want de verkiezing heeft geen eischen. Daarom leert de Heilige Schrift, dat verkiezing en genadeverbond niet hetzelfde, uitverkorenen en bondelingen niet dezelfden zijn.
Wat van het genadeverbond geldt, kan niet van de verkiezing gelden, en reeds daarom kan het genadeverbond niet van eeuwigheid zijn. Prof. Bavinck schrijft in zijn Handleiding bij het onderwijs in den Christelijken Godsdienst, blz. 116: „Daarmede hangt ook nog deze eigenaardigheid saam, dat het genadeverbond zich verwezenlijkt op eene wijze, die des menschen redelijke en zedelijke natuur ten volle eerbiedigt. Wel rust het op den raad Gods en hieraan mag in geen enkel opzicht tekort worden gedaan. Achter het genadeverbond ligt de souvereine en vrijmachtige wil van God, die zich doorzet met goddelijke energie en daarom den triumf van het Godsrijk over alle geweld der zonde verzekert. Maar die wil is geen noodlot, dat van boven op den mensch neervalt, doch de wil van den Schepper van hemel en aarde, die Zijn eigen werk in schepping en voorzienigheid niet verloochenen en den mensch, dien Hij schiep als een redelijk en zedelijk wezen, niet als een stok en een blok behandelen kan.”
Wie dit nu onderschrijft, kan nooit zeggen, dat het genadeverbond en de uitverkiezing lijnen zijn, die elkander dekken. Juist omdat het genadeverbond historisch en organisch ingaat in ons menschelijk geslacht, juist omdat het rekening houdt met den mensch, met geloof en bekeering, kan nooit het genadeverbond hier op aarde in een gedaante verschijnen, die ten volle beantwoordt aan het wezen er van.
Had men alleen beweerd, dat het wezen van het genadeverbond de uitverkorenen raakt, ik zou geen bezwaar hebben! Dat hebben vele der oude dogmatici uit den bloeitijd der reformatische theologie altijd betoogd. Maar mijn bezwaar geldt de opvatting van het genadeverbond, en dan is het m.i. onschriftuurlijk en ongereformeerd om te leeren, dat het genadeverbond alleen met de uitverkorenen is opgericht.
Apeldoorn
J.J. van der Schuit

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 juli 1929

De Wekker | 4 Pagina's

Een kerkelijke uitspraak 11

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 juli 1929

De Wekker | 4 Pagina's