Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een kerkelijke uitspraak 12 slot

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een kerkelijke uitspraak 12 slot

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wij hebben trachten duidelijk te maken, hoe onjuist het is, als men genadeverbond en uitverkiezing vereenzelvigt, en stelt, dat het genadeverbond met de uitverkorenen is opgericht. Wij vonden, dat voor deze verbondsleer geen voldoende grond in de Heilige Schrift is aan te wijzen.
Wij wenschen nu nog kortelijk dit vraagstuk aan de confessie te toetsen.
Er zal moeilijk ééne plaats in onze drie Formulieren van Eenigheid zijn aan te wijzen, waar Christus het Hoofd van het genadeverbond wordt genoemd, of geleerd wordt, dat dit verbond met de uitverkorenen is opgericht, Wel lezen we in Zondag 19, dat Christus daarom ten hemel gevaren is, opdat Hij zichzelven daar bewijze als het Hoofd Zijner Christelijke Kerk, door Wien de Vader alle dingen regeert. Wel vinden wij in Hoofdstuk I Art. 7 van de Vijf artikelen tegen de Remonstranten, dat Christus Middelaar en Hoofd is van alle uitverkorenen, maar wij meenen reeds voldoende aangetoond te hebben, dat dit heel wat anders is dan het Hoofd van het genadeverbond. Het genadeverbond heeft geen hoofd. In dit verbond handelt niet één voor allen, gelijk dit het geval is in het verbond der verlossing en in het werkverbond. In het genadeverbond is er een persoonlijke onderhandeling van God met den verloren zondaar en vinden wij, hoe God door en in Christus dien mensch midden in zijne verlorenheid opzoekt, en Zichzelf in al den rijkdom van Zijne heilsbeloften aan dien verloren mensch wegschenkt. Vandaar, dat ons doopsformulier, dat zoo schoon de leer van het genadeverbond ontvouwt, niet begint met te spreken van uitverkorenen of van verondersteld-wedergeboren en, met wie het verbond der genade wordt opgericht, maar van kinderen des toorns, die wedergeboren moeten worden.
Dit gedeelte van onze liturgie komt geheel overeen met wat onze belijdenis dienaangaande leert. Het behoeft geen strijdpunt te zijn, wanneer wij althans zeggen, voor de Gereformeerde belijdenis te buigen, als de vraag dient beantwoord, met wie God het genadeverbond heeft opgericht. Stellig, het zou voor een Candidaat nog wel eens een bang oogenblik kunnen zijn, wanneer hij moest antwoorden op de vraag: Waar wordt in onze belijdenis de uitdrukking „verbond der genade” aangetroffen, en wat wordt daar ter plaatse van het verbond der genade geleerd?
Wij zullen om hierop een antwoord te vinden niet moeten zoeken in de 37 Geloofsartikelen, noch ook in den Heidelbergschen Catechismus; maar hier zijn het de Canones of Vijf artikelen tegen de Remonstranten, die aan duidelijkheid niets te wenschen overlaten.
Dat hier juist deze 5 Artikelen door ons worden genoemd, is van verhoogde beteekenis. Immers het ontga aan onze aandacht niet, dat er geen belijdenisschrift is, waarin de leer der uitverkiezing zoo sterk verdedigd wordt, als juist in de Canones van Dordt. Waren het niet de Remonstranten, die met al wat in hen was tegen deze leer der uitverkiezing hun pijlen richtten?
Nu ligt het toch voor de hand, dat wanneer onze Gereformeerde vaderen de leer waren toegedaan van een genadeverbond met de uitverkorenen opgericht, zij het toch zeker klaar en duidelijk in de Canones hadden uitgesproken. Het was immers juist dit leerstuk, dat hun bepaalde aandacht vroeg? Zij hadden dan tevens een wapen meer tegen de Remonstranten kunnen hanteeren, want, als het genadeverbond uitsluitend met uitverkorenen was opgericht, dan was tegelijk een strijdpunt opgeheven. De Remonstranten spreken met voorliefde over voorwaarde van geloof en bekeering, die de mensch had op te volgen. Maar deze moeilijkheid was dan opeens opgelost en dit wapen was den Remonstranten dadelijk ontnomen door 't stellen, dat het genadeverbond geen voorwaarden heeft, want dat dit verbond uitsluitend met de uitverkorenen was opgericht, en dat bij de verkiezing van geen voorwaarden sprake is.
Doch zoo spreken de Dordtsche leerregels niet! Integendeel wijzen deze Canones voortdurend op de verantwoordelijkheid des menschen en protesteeren met kracht tegen de opvatting, als zou de mensch voor het genade-werk liggen als een stok en blok. Het heeft mij bij de bestudeering van de Canones altijd getroffen, hoezeer juist dit belijdenisschrift den mensch naar zijn redelijke en zedelijke natuur ten volle eerbiedigt en anderzijds weer alle verdienste des menschen uitschakelt, en eindigt in de vrije genadegiften Gods. Vraagt men nu aan dit belijdenisschrift, dat zoo vol is van de leer der verkiezing, met wie God het genadeverbond heeft opgericht, dan is het antwoord: „met de menschen”.
Wij lezen in de Dordtsche leerregels, Hoofdstuk 2, onder: verwerping van de dwalingen, in art. 4, „dat het nieuwe verbond der genade, dat God de Vader, door tusschenkomen van den dood van Christus, met de menschen gemaakt heeft, niet daarin bestaat enz.”
Uit deze beschrijving van het genadeverbond worden twee dingen duidelijk.
Vooreerst, dat hier niet van Christus als het Hoofd, maar uitsluitend van Christus als Middelaar gesproken wordt. Jezus wordt hier genoemd de tusschenschakel, waardoor God met behoud van al Zijn deugden met den mensch een verbond heeft opgericht.
Vervolgens wordt hier met geen letter van uitverkorenen gesproken, hetgeen toch zeker zou geschied zijn, wanneer onze Geref. vaderen deze leer waren toegedaan geweest. Wel spreken zij met nadruk van het verbond der genade en willen wij dus confessioneel blijven, dan moeten wij dezen naam niet inwisselen voor dien van verbond der toezegging. Wij zullen goed doen, door te blijven spreken van het verbond der genade, en wij kunnen ons hier op de belijdenis, en dat nog wel op de Dordtsche Canones, beroepen als bewijs, dat God dit verbond met menschen heeft opgericht.
Natuurlijk kunnen wij hierop den looper vinden, of dan de uitverkorenen geen menschen waren? Het is toch geen tegenstelling of wij leeren het genadeverbond is met uitverkorenen óf met menschen opgericht? Hierop zouden wij ter verduidelijking willen herinneren aan een woord van Christus, die zeide: Velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren. Hier zou men ook kunnen zeggen: dit is toch geen tegenstelling, want immers die uitverkorenen zijn toch ook geroepenen? Maar ieder begrijpt aanstonds, dat het heel wat anders is, of ik van geroepenen of van uitverkorenen spreek. Geroepenen, en dan denken wij aan allen, tot wie de roepstem van het Evangelie komt, „Gelooft in den Heere Jezus Christus, en gij zult zalig worden”; uitverkorenen, en wij denken alleen en uitsluitend aan de gekenden des Heeren. Welnu, zoo ook staan de zaken hier!
Wanneer de Canones hier niet spreken van uitverkorenen maar van menschen, dan bedoelt hier de belijdenis alle bondelingen, die in het sacrament van den doop de bezegeling der belofte ontvingen: „Ik ben uw God”‚ terwijl wanneer hier de belijdenis van „uitverkorenen” had gesproken, alleen met diegenen het verbond zou zijn opgericht, die als de gekenden des Heeren mochten worden aangemerkt. Dit laatste nu leert de belijdenis niet, dus kan deze leer niet als Gereformeerd voor de vierschaar der Gereformeerde belijdenis worden gehandhaafd.
Wij wenschen hiermede onze artikelen te eindigen!
Wij hebben een poging gewaagd, om op een allergewichtigst punt eenig schriftuurlijk licht te ontsteken. Hier ware nog heel wat te bespreken, maar wij hopen althans voldoende duidelijk geweest te zijn in betrekking tot de vraag, met wie het verbond der genade is opgericht en hoe Christus in dit genadeverbond voorkomt.
Tenslotte komt het er voor ons allen op aan, of wij het verbond der genade naar zijn rijken, zaligen inhoud leeren beleven. Geen schooner, vaster lijn voor het leven der Kerk en voor het persoonlijk geestelijk leven dan het verbond der genade. Hier leeren wij, hoe een diep gevallen en alles verbeurd hebbend Adamskind weer met een drieëenig God in een verzoende betrekking komt. Hier leeren wij, dat het niet ligt aan ons, maar aan God; niet aan ons stijgen, maar aan Gods neerdalen tot ons.
Laat ons in de Christelijk Gereformeerde Kerk de echte, schriftuurlijke verbondsleer goed vasthouden en duidelijk naar inhoud, eisch en voorschrift in de bediening uitdragen! Dit kan niet anders dan het geestelijk leven ten goede komen, want wie het genadeverbond leert beleven, slaakt te dieper het „Ik‚ ellendig mensch!” maar leert ook te hartelijker roemen „Ik danke God door Jezus Christus” en heeft ten slotte met Maria het goede deel uitgekozen, om te luisteren aan 's Heeren voeten naar het woord van Zijn onwankelbare trouw. „Want bergen mogen wijken en heuvelen wankelen, maar Mijne goedertierenheid zal van u niet wijken en het verbond Mijns vredes zal niet wankelen, spreekt de Heere uw Ontfermer.”
Apeldoorn
J.J. van der Schuit

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 juli 1929

De Wekker | 4 Pagina's

Een kerkelijke uitspraak 12 slot

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 juli 1929

De Wekker | 4 Pagina's