Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Bondszegelen 47

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Bondszegelen 47

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Juist doordat Zwingli miste vastheid van lijn, die een Calvijn zoo kenmerkt, heeft hij niet dien grooten invloed op het werk der Reformatie gehad, dien men anders van een zoo stoutmoedige figuur zou hebben kunnen verwachten. Verschillende leerstukken werden door hem op een wijze behandeld, die blijk gaf welk een breed standpunt deze Hervormer innam. Op verschillende kardinale punten week Zwingli van de Geref. leer af. Daar hebt ge b.v. het leerstuk der zonde en van 's menschen val in zijn verbondshoofd Adam. Zwingli moest daar niets van hebben. Er was volgens hem wel een verwantschap tusschen ons en Adam, maar dat was slechts een natuurlijke verwantschap, waardoor wij allen uit Adam zijn voortgekomen. Adam was het natuurlijk hoofd der menschheid. Naar Geref. leer is Adam niet alleen het natuurlijk hoofd, maar ook het verbondshoofd, zoodat Adams val een bondsbreuk was, die allen werd toegerekend. Zoo hebben wij dus allen in Adam gezondigd. Maar Zwingli keert de orde om en zegt: Adam heeft in ons gezondigd, zoodat heel het menschelijke geslacht in een zondigen toestand geboren wordt. Zwingli wilde nog wel erfsmet erkennen, maar erfschuld werd door hem niet geleerd. Het leerstuk der toegerekende schuld ging teloor, waardoor feitelijk ook, als contra-positie, teloor ging de toegerekende gerechtigheid van Christus. Schuld ontstond, volgens Zwingli, alleen dan, wanneer er een bewuste overtreding van Gods wet geschiedde. Nu is niemand van ons, zoo redeneert Zwingli verder, in het Paradijs tegenwoordig geweest, en niemand heeft met zijn tanden in de verboden vrucht gebeten. Juist omdat dit door niemand onzer geschied is, heeft er ook door het geslacht van Adam geen overtreding van de wet plaats gehad. Wel zijn wij allen door Adams overtreding zondig geworden, want dat is de wet der natuur. Wij zien immers overal, dat het gelijke het gelijke voortbrengt, of m.a.w. dat men geen druiven leest van doornen en geen vijgen van distelen? Een wilde roos geeft nooit een veredelde soort en de zondige Adam kon niet anders dan zondige kinderen zien geboren worden. Zonde in Adam is derhalve geen schuld, want wij hebben in het Paradijs niets bedreven, maar is een verzwakte menschelijke natuur, die in een kranken toestand verkeert, en die, als geen genezing, d.i. wedergeboorte, intreedt, den dood onderworpen is.
Dit standpunt van Zwingli is verre van gereformeerd en wordt heden ten dage nog gehuldigd door de rechts-Ethischen. Een man als Prof. van Oosterzee is in dezen de zuivere vertolker van het Zwingliaansche zondebegrip, en allen, die de leer van het werkverbond loochenen, kunnen onmogelijk verder gaan dan Zwingli reeds voor meer dan, drie eeuwen heeft betoogd.
Het is geen wonder, dat de Chr. Geref. Kerk altijd met alle kracht positie gekozen heeft tegen deze verflauwing der grenzen, en met allen nadruk gehandhaafd heeft het leerstuk van het werkverbond. Hiermede hing toch samen de leer van den doodstaat des zondaars en van het vrije werk der genade in Christus. Niet alleen 's menschen toestand, maar bovenal is 's menschen natuur door en door verdorven geworden, waardoor 's menschen staat voor God die van een doemeling is. Toen dan ook in de Christ. Geref. Kerk vóór 1857 zich teekenen gingen voordoen, die de vrees wettigden, dat op dit kardinale punt van den val in Adam ongereformeerde tendenzen om den hoek gluurden, bepaalde de Synode van 1857, „dat tot verklaring van de toerekening van Adams zonde de leer van het verbond der werken duidelijk en bestemd moet worden voorgedragen, gelijk onder anderen geschiedt in de Vijf Artikelen van de Classis Walcheren, opgesteld in dato 3 September en 5 November 1693”.
Maar niet alleen in de leer der zonde, ook in het stuk van de uitverkiezing week Zwingli van de gereformeerde beschouwing af. Hij had een zeer ruim Standpunt, wat betreft den eeuwigen staat der vroeg stervende kinderen, die buiten het verbond der genade geboren worden. Is er naar gereformeerde opvatting buiten het verbond der genade geen zaligheid, omdat God in de lijn van het verbond de verkiezing realiseert, Zwingli daarentegen meende, dat alle kinderen, hetzij van bondelingen of van heidenen, de eeuwige zaligheid zouden beërven. De gereformeerde belijdenis oordeelt wel zeer mild over kinderen, welke God in hun kindsheid wegneemt, en legt dezen in de handen van een getrouwen God, die Zijn verbond niet zal breken, maar wil van een zaligheid buiten de bediening van het verbond niet weten, wijl de Heilige Schrift hier geen enkele uitspraak doet.
Er waren nog andere kardinale punten, waarin Zwingli de zuivere gereformeerde lijn verliet, en nu verklaart het zich te beter, dat deze Reformator ook in de bondszegelen niet het gevoelen vertolkte, dat de gereformeerde confessie hier wenscht.
Al mogen wij met dankbaarheid constateeren, dat ook Zwingli met alle kracht opkwam voor de uitsluitende en absolute autoriteit der Heilige Schrift, hetgeen voor die dagen van beslissende beteekenis was, toen het ging tusschen, Heilige Schrift óf Kerk, toch veroorloofde Zwingli zich een te groote vrijheid, wanneer hij het dogma moest bepalen, Dan was Zwingli niet theologisch genoeg, maar bezag de dogma's teveel uit menschelijk standpunt.
Dat komt uit in zijn beschouwing van de zonde, waarin hij, gelijk wij zagen, de schuld miskent en alleen van smet der zonde spreekt, waarin wel de menschelijke factor spreekt, maar de goddelijke op den achtergrond wordt gedreven. Dat komt uit in zijn leer van de verkiezing, waarin teederheid en gemoedelijkheid van menschelijk denken spreekt maar waarin het theologische karakter wordt veronachtzaamd.
Ditzelfde zien wij, wanneer Zwingli zijn sacramentsleer ontwikkelt. Ook hier kiest hij zeer scherp positie tegen de Roomsche gedachte van de wezensverandering der elementen in het sacrament; ook hier wil hij met Calvijn niets weten van de Luthersche opvatting. Maar toch heeft hij met dit al niet de kern der gereformeerde sacramentsleer gesnapt. Ook hier heeft de menschelijke factor, of, wat men in de dogmatiek noemt, het anthropologisch standpunt Zwingli parten gespeeld. En wanneer wij nu het kerkelijk leven nagaan, dan vinden wij, dat velen, meestal zonder het te weten, veel meer Zwingli dan Calvijn volgen in de leer der bondszegelen. Hieruit verklaart het zich, dat aan niet weinigen de beteekende zaak, de verzegelende kracht, de rijke beteekenis der bondszegelen ontglipt. Men is nog te veel Zwingliaansch in zijn opvatting, en het eigenaardige is soms nog, dat men dan meent zoo zwaar gereformeerd te zijn.
Wij zullen nu eerst Zwingli's gedachten over de Bondszegelen nagaan.
Apeldoorn
J.J. van der Schuit

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 augustus 1929

De Wekker | 4 Pagina's

De Bondszegelen 47

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 augustus 1929

De Wekker | 4 Pagina's