Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Levenswetenschap 3

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Levenswetenschap 3

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Zoo Gij, HEERE, de ongerechtigheden gadeslaat, Heere, wie zal bestaan? Maar bij U is vergeving, opdat Gij gevreesd wordt.” Ps. 130 : 3, 4.

De rechte ellende-kennis, zoo schreven we, bloeit op uit de kennisse Gods.
Wij bedoelen met deze kennis van God niet die kennis, welke verkregen wordt door nauwkeurig onderzoek Zijner openbaring in Zijn Woord. Hoe aanbevelenswaardig, hoe noodzakelijk dit onderzoek ook zij, niemand meene, dat hij God kent, al zou hij ook alles weten, wat de Schrift ons aangaande Zijn Wezen en bestaan leert. Het is zeer wel mogelijk een godgeleerde van professie te zijn, zonder nog God te kennen!
Hetzelfde onderscheid, dat wij in het natuurlijke aantreffen, vinden we ook op dit terrein.
Ik kan b.v. veel van U weten. Men heeft mij ingelicht over uwe geboorte en opvoeding, uw leven en arbeid. Met uwe deugden en met uwe ondeugden heeft men mij op de hoogte gesteld. Zeer welgelijkende portretten van U zijn in mijn bezit, portretten van verschillende levenstijden, in verschillende standen. Ik heb vele menschen gesproken, die met U hebben omgegaan en nog omgaan. Van alles heb ik goed nota genomen.
Ken ik U nu?
Neen, ik weet veel, zeer veel, laat ik aannemen: alles van U, maar ik ken U niet.
Zal ik iemand leeren kennen, dan moet ik hem persoonlijk ontmoeten. Ik moet, om dien term eens te gebruiken, met hem in contact gekomen zijn. Daardoor ben ik in de gelegenheid, hem te leeren kennen.
Het staat met het kennen van God niet anders!
Hoeveel wij ook van Hem leeren uit het onderwijs der Heilige Schrift en door omgang met Zijn volk, maar Hem leeren wij niet kennen, tenzij wij persoonlijk met Hem in contact komen!
Dit met-God-in-contact komen is nimmer vrucht van ons zoeken van God, maar andersom, het is vrucht van Gods zoeken van ons.
De Heere heeft het Jesaja doen opteekenen (65 : 1): Ik ben gevonden van hen, die (naar Mij) niet vraagden; Ik ben gevonden van degenen die naar Mij niet zochten.
Hoe zou er ook ooit sprake van kunnen zijn, dat de mensch naar God zou vragen en zoeken? Zijn geheele levensrichting, zijn gansche levensbegeeren is van den Heere af! Gelijk hij den Heere verlaten heeft in zijnen val in Adam, zoo spreekt hij; Wijk van mij, want aan de kennis Uwer wegen heb ik geen lust! In vijandschap staat hij tegenover Hem, dien hij wel in Zijn bestaan, wat het innerlijke van 's menschen wezen betreft, erkend, doch dien hij niet erkennen wil, als werkelijk bestaande en eenig recht op hem hebbende. Zal hij dan naar God zoeken? Neen, hij haat den Heere, en in dien haat wordt hij gevoed door de vrees met Hem te doen te zullen krijgen. In den natuurlijken mensch vinden wij een voortgaand vluchten van den Heere; hij doet, wat zijn bondshoofd deed na den val; hij vlucht voor God!
Zoo is het niet mogelijk, dat het verbroken contact met God hersteld worde door den mensch.
Geschiedt het toch, dan is het tegen de natuur des gevallen menschen in.
En dan is het niet zoo, dat als bij toeval God ontmoet wordt.
Zoo er een ontmoeten plaats vindt tusschen God en den zondaar, dan is dat niets minder dan door de opzoekende liefde des Heeren.
Ik ben gevonden, zegt de Heere, maar — van hen die naar Mij niet vraagden, van degenen die naar Mij niet zochten.
O, als de Heere niet komt om den zondaar Zichzelf bekend te maken, als het niet is, gelijk Jes. 65 : 1 verder luidt: Tot het volk dat naar Mijnen Naam niet genoemd was, heb ik gezegd: Zie, (hier) ben Ik, dan zou er nooit van eenig ontmoeten in den tijd sprake kunnen zijn; dan zou niet anders wachten dan het ontmoeten in den dag der dagen, ten oordeel ter veroordeeling!
Maar er zijn gedachten bij den Heere over den verloren zondaar, gedachten des vredes en niet des kwaads! Hij heeft geen lust in den dood des goddeloozen, maar daarin heeft Hij lust, dat deze zich bekeere en leve!
Daarom zoekt God den mensch; Zijne eeuwige liefde dringt Hem er toe, al is de mensch nog zoo diep gevallen, al staat hij in nog zoo bittere vijandschap tegenover den Heere. En waar de verloren zondaar niet denkt aan Hem, in Wien toch alleen zijn heil zal kunnen zijn, daar denkt God aan den mensch!
Is het geen wonder?
En Gods denken is doen! Gods gedachten worden, zijn daden! En in den tijd worden die gedachten vervuld!
Om Christus' wil, om wiens wil Hij zondaren in genade kan aanschouwen, is het, dat Hij komt tot den zondaar, dat Hij komt, om den zondaar te ontmoeten en Zich hem bekend te maken.
Wie zal beschrijven, wat dat inhoudt, als de zondaar-zoekende God den van God-vluchtenden zondaar ontmoet?
Dan is vluchten niet meer mogelijk, al zal het aan pogingen er toe niet ontbreken !
Dan krijgt zijn leven eerst werkelijkheid, eeuwige werkelijkheid!
Dan, staande voor den heiligen en rechtvaardigen God, vallen hem de vijgebladeren van deugd en godsdienst, van het beter wezen dan anderen, zelfs dan vromen, van goede werken en ijver in den dienst van het Koninkrijk af!
Dan staat hij naakt voor God, zonder iets te bezitten, waarop hij zich zou kunnen beroepen!
Dan is het schrik van rondom! Hoe zal hij bestaan in het gericht? Want dat hij rekenschap zal moeten afleggen van hetgeen tot nu in het lichaam geschied is, hetzij goed of kwaad, is niet te ontgaan. En wat zal Hij zeggen tot den Heere? Er is in gansch zijn leven niets goeds, dat voor den Heilige kan bestaan; heel zijn leven is zonde en ongerechtigheid!
Geen berouw, geen goede voornemens kunnen helpen!
Hij gaat niet meer verloren, gelijk hij voorheen mogelijk weleens gevreesd heeft, neen, hij is verloren!
Geen redding voor hem, tenzij zij kome van zijnen Rechter!
Wat blijft hem over, dan te smeeken om genade?
Als hij voorheen verstandelijk zijn toestand overdacht, zooals hij dat — wij denken op dit oogenblik aan een die in de waarheid is opgevoed — wel doen kon als hij bijzonder herinnerd werd aan de broosheid des levens door sterfgevallen in de familie of door ziekte, die hemzelf had aangegrepen, hoe kon hij zich dan nog troosten door te letten op wat hij nog goeds scheen te beziten; hoe week ook met de gevoeligheid der smart of van de dreiging, de ongerustheid van hem! Ach, hij had toen eigenlijk niet te doen met een God, maar met een lot. Dat lot kon even goed anders vallen, dan hij een oogenblik dacht. En God werd aangegrepen, om dat lot dan zoo goed mogelijk te doen zijn!
Maar nu ziet zijn oog zijn Rechter, rekenschap vragende, eischende!
Geen quadrantpenning heeft hij tot lossing zijner schuld!
Hij heeft geen Adam meer om achter te schuilen en God van ongerechtigheid te beschuldigen, indien hij zou moeten omkomen!
Hij heeft geen ouders meer, geen vrienden en kennissen meer, om er de schuld op te wentelen! Alleen staat hij voor den Heere! En het vonnis des Heeren is gansch rechtvaardig! De donder van Sinai verplet! En nog meer verplet! Want God komt niet alleen en enkel met de wet, als hij een zondaar staande houdt en Zich aan hem openbaart!
Hij ontdekt door Zijn Geest en Woord zeker in de eerste plaats aan de schuld der wetsovertreding, maar ontdekt tevens aan wat de zonde eigenlijk is, de verwerping van Hem, den goeddoenden, den liefderijken God, die als met van smart trillende stem den zondaar vraagt, waarom hij Hem heeft verlaten; waarom hij de wereld gekozen heeft boven Hem, waarom hij den dienst der zonde en der ongerechtigheid stelde als keus zijns harten?
Hoe diep snijdt het ploegijzer der liefde zijn voren!
En niets, niets heeft de zondaar te antwoorden op die vragen!
En hij staat daar als een verlorene, niet omdat hij geen toekomst heeft dan een erbarmelijke, maar omdat hij tegen God gezondigd heeft, Gods liefde heeft vertreden.
En spijt en smart en rouw over de zonde wedijveren met elkander in zijne ziel; de groote vraag worstelt daarin: Hoe word ik met God verzoend en God met mij?
Dat is ellende, de ellende!
Alle andere ellende in dit leven is tenslotte nog te dragen; deze niet!
Het is de ellende der verdoemenis! Uit deze ellende breekt de bede door: Ga niet in het gericht met mij, o Heere!
F. Lengkeek

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 september 1929

De Wekker | 4 Pagina's

Levenswetenschap 3

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 september 1929

De Wekker | 4 Pagina's