Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Levenswetenschap 5

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Levenswetenschap 5

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Zoo Gij, HEERE, de ongerechtigheden gadeslaat, Heere, wie zal bestaan? Maar bij U is vergeving, opdat Gij gevreesd wordt.” Ps. 130 : 3. 4.

Als wij spreken over „ontdekt worden” en „bekeering”, dan zal onze aandacht zich in de allereerste plaats richten op dat werk Gods, dat aan het begin van den weg der zaliging staat; wij zullen denken aan de levendmaking, de wedergeboorte, en hare eerste vruchten.
Denken wij daar uitsluitend aan, dan stellen wij ons bloot voor de dwaling, dat de kennis der ellende in den aanvang reeds volledig zou zijn. Niets is minder waar.
Wel moeten wij spreken van een „ware” kennis, niet van een „volledige”.
Volledige kennis is voor den mensch niet weggelegd, evenmin in het geestelijke als in het natuurlijke. Toen God Adam schiep, heeft Hij hem niet geschapen met volledige, doch met ware kennis; Adam kon in kennis toenemen, opwassen. En als de mensch door Gods Geest en Woord herschapen wordt, dan wordt zijn verstand geheiligd en verlicht, waardoor hij de dingen die des Geestes Gods zijn, ziet, gelijk ze zijn. Maar dit beteekent niet, dat hij de lengte en breedte en diepte dier dingen aanstonds volkomen zou omvatten en verstaan. Het blijft waar, wat de apostel zegt, ook van onze ellende, dat wij ten deele kennen. Wanneer het volmaakte zal gekomen zijn, dan zal dat „ten deele” teniet gedaan worden; dan zal de volledigheid in dezen tot het uiterste benaderd worden.
Niet volledig, de kennis der ellende terstond bij den aanvang; het volledige wacht, tot wij Hem, den Heere, zullen gelijk zijn, omdat wij Hem zullen zien, gelijk Hij is.
Maar wordt de volledigheid der ellende-kennis hier niet gevonden, zal zij het eerst later zijn, in den tijd is er in Gods kinderen een opwassen in die kennis, een verdieping in de wetenschap, uit hoe grooten nood en dood God verlost in Christus.
Het onderwijs van den Geest Gods gaat in het stuk der ellende door!
Daarom bedriegen die menschen zich zoo, die ten opzichte van dit stuk niet weten dan van een ontdekking in vroeger tijd. Zij hebben een periode in hun leven gekend, waarin zij, naar zij zeggen, met zichzelf te doen gekregen hebben. Uit die periode zijn ze door.. ja, door wat? — gered. Er is hun een tekst voorgekomen; zij meenen een belofte Gods te hebben ontvangen; menschen zijn er gekomen, die hen te vroeg „getroost” hebben, en nu.. zijn ze bekeerd. En ze maken van dat z.g. zondaar-zijn een oorkussen; naar hunne schatting staat het nu wel goed voor de eeuwigheid! En ze verstaan het volk Gods niet, als het klaagt over zijne zonde en ongerechtigheden. Er is ook een hemelsbreed onderscheid tusschen met-zichzelf-te-doen-krijgen en met-God-te-doen-krijgen, tusschen eene bekeering tot valsche gerustheid en eene bekeering tot de kinderlijke vreeze voor Gods aangezicht. Mocht gij, mijn lezer, tot die gerusten behooren, God geve u, dat gij nog eens onbekeerd wordt, terwijl het nog het heden der genade is.
Ook zij dwalen, die, in verkeerden anti-nomistischen geest, de zonde en de ongerechtigheden gering achten, zich er niet verantwoordelijk voor rekenen, maar ze alle op rekening schuiven van den „ouden mensch”, den „ouden Adam”. In gesprek met zulke menschen zullen ze licht met een weinig medelijdend glimlachen u er op wijzen, dat ge nog veel te leeren hebt; zij zijn er doorheen, om nog iets van zichzelf te wachten; zoo diep zijn ze ingeleid in hunne onmacht, dat ze één stuk zonde zijn en nooit iets zullen kunnen doen, dat in overeenstemming zou zijn met de heiligheid Gods. Zoo staan zij met de heiligmaking, het stuk der dankbaarheid, op gespannen voet, terwijl zij zich hierop voornamelijk beroepen, dat Christus is de heiligmaking der Zijnen. Men wachte zich, deze menschen allen over één kam te scheren. Er zijn er onder, die werkelijk het leven Gods deelachtig zijn, en wier openbaring beter is dan hunne leer. Men kan er echter ook onder aantreffen, die aan het spreken over Christus als hun Heiligmaking een levenspraktijk den teugel vieren, die aan de waarheid vreemd is. De Heilige Geest leert ons naar het Woord, zeker, dat Christus is de heiligmaking der Zijnen, en dat wij onmachtig zijn van nature, om het goede te doen en het kwade te laten, maar leert ons ook, dat wij niet alleen onmachtig maar ook onwillig zijn van nature, en dat de wedergeboren mensch wel degelijk wedergeboren is, om naar alle geboden Gods in oprechtheid te wandelen. Christus en Zijne gerechtigheid en heiligheid mogen nooit voor ons worden een dekmantel voor onze zondige lusten en listen. Zij het ook, dat het leven in zoodanig mensch gevonden wordt, zoodat de staat goed is, de stand huns levens is in strijd met de openbaring Gods.
Op dezelfde lijn, maar met andere uitwerking, bevinden zich ook zij, die men wel perfectionisten noemt. Zij doen geen zonden meer. Door den Geest des Heeren zijn en worden zij zoo geheiligd en bestierd, dat wat zij doen, niet anders dan werk des Geestes is. Anderen moeten het er ook voor houden. Bij dezen zult ge geen slordigen levenswandel vinden. Evenwel zijn zij met hun beweren buiten de grens van Gods Woord, dat ons nergens volmaakten teekent, maar wel worstelaars, bidders, menschen, ook na ontvangen genade, zwak van moed en klein van krachten; menschen, die voortdurend noodig hebben, gewasschen en gereinigd te worden in het bloed van den Heere Jezus Christus.
„Zoo Gij, Heere, de ongerechtigheden gadeslaat, Heere, wie zal bestaan?”
Hoe wordt deze bede op den weg des levens al dieper en dieper in hare gepastheid en noodzakelijkheid verstaan!
Het moge bij de eerste verruiming voor den door Gods Geest bearbeide den schijn hebben, dat hij nu los is van de zonde, de zonde heeft hem echter niet losgelaten en zij zal hem nooit loslaten, doch vervolgen tot het einde toe. Zij volgt hem en vervolgt hem; zij kleeft hem aan, en — tot zijne ontsteltenis en smart leert hij, dat hij ook zoo menigmaal de zonde aankleeft, dat de zonde hem niet altijd tegen haar geharnast vindt. De „oude mensch” of „het vleesch”, zooals de Schrift onze door de zonde verdorven natuur noemt, sterft wel, maar als een doorgaand proces; nimmer zullen wij kunnen zeggen naar waarheid, al zijn er tijden in het leven van het kind van God, dat hij er niet zoo veel last van heeft, die tijden, waarin hij recht de gemeenschap Gods in Christus aan zijne ziel mag ervaren, nimmer zullen wij kunnen zeggen, dat de oude mensch gestorven is.
In den strijd van het vleesch tegen den Geest en van den Geest tegen het vleesch, wordt de kennis der ellende al dieper geleerd.
F. Lengkeek

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 september 1929

De Wekker | 4 Pagina's

Levenswetenschap 5

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 september 1929

De Wekker | 4 Pagina's