Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Onze Kerkregeering

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Onze Kerkregeering

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Art. 61. D. K. O. Het Avondmaal en de Belijdenis. I.
Art. 61 onzer kerkorde handelt over het tweede Sacrament van het genadeverbond. Aan dit onderwerp wijdt de kerkorde een drietal artikelen. In Art. 61 wordt gesproken over de vraag: Wie tot het Avondmaal toegelaten mogen worden, en Art. 63 spreekt dan over den tijd, wanneer het zal plaats hebben en hoe dikwijls het moet geschieden. Art. 61 luidt aldus:
„Men zal niemand ten Avondmaal des Heeren toelaten, dan die, naar de gewoonheid der Kerken, tot dewelke hij zich voegt, belijdenis der Gereformeerde Religie gedaan heeft, mitsgaders hebbende getuigenis eens vromen wandels, zonder welke ook degenen, die uit andere kerken komen, niet zullen toegelaten worden.”
Het gaat dus in dit artikel over de toelating tot het H. Avondmaal. Tot recht verstand houde men hierbij in het oog, dat er verschil is tusschen recht en toelating. Het recht ten Avondmaal berust bij den geloovige en het is tevens plicht, maar de toelating berust bij den Kerkeraad, als vertegenwoordigende de gemeente.
De Kerkeraad nu, mag volgens dit artikel maar niet ieder, die ten Avondmaal wil komen, tot de tafel toelaten. Dit geschiedt niet zoo bij de Remonstranten en op vele plaatsen in de Ned. Herv. Kerk, wier reglementen bepalen, dat leden uit andere Protestantsche kerken ten Avondmaal mogen toegelaten worden. De Kerkorde wilde van den disch des Heeren geen open tafel maken, maar dezelve heigeen open tafel maken, maar dezelfde heilig houden en daarom moet een onderzoek voorafgaan. Reeds op de eerste Synode, het Convent te Wesel, 1568, werd bepaald in hoofdstuk 6, Art. 7: „Men zal niemand tot des Heeren H. Avondmaal toelaten, als die te voren belijdenis des geloofs gedaan heeft, en zich aan de kerkelijke tucht onderwerpt.”
Hoe dat onderzoek zou plaats hebben, werd te Wesel breedvoerig uitgestippeld. Bepaald werd: „Die ten Avondmaal willen toegelaten worden, zullen acht dagen te voren aan den Predikant hunne namen aanbrengen; en dan zal men terstond daarna, aan één of meer ouderlingen, naar de gelegenheid der wijken, en het getal der aankomelingen in den Kerkeraad orde geven, om naarstelijk naar hun voorgaand leven te vernemen en daarna aan den Kerkeraad opening doen, om in tijds voor te komen, indien iets in den weg is, om de zoodanigen niet toe te laten, of anderszins tot het onderzoek voort te gaan.” Dezulken, die zich dan aanmelden, werden nauwkeurig onderzocht naar hunne kennis van den Catechismus. Vervolgens moesten zij daagsch vóór het Avondmaal, zich stellen voor de gemeente, die dan saamkwam tot het hooren van eene belijdenis-predikatie en aldaar openlijk belijdenis doen van de voornaamste hoofdstukken des geloofs en belijden zich te onderwerpen aan de kerkelijke tucht.
Deze Weselsche bepaling wordt in Art. 61 onzer Kerkorde verkort weergegeven.
Vóór het toelaten tot het Avondmaal wordt nog geëischt eene belijdenis van de Gereformeerde Religie. Dit is dus niet eene „aanneming tot lidmaat”, want onze kinderen worden reeds als lidmaten der gemeente gedoopt, maar eene openbare belijdenis doen.
Aan die openbare belijdenis voor de gemeente moet vooraf gaan een onderzoek door den Kerkeraad (of in groote gemeenten eene commissie uit den Kerkeraad), inzake de Gereformeerde Religie. De Kerkorde spreekt hier niet van belijdenis des geloofs, maar van de Gereformeerde Religie. Dit laatste is juister en ook meer omvattend, want Religie houdt in: leer en leven. Men ontgaat daarmee ook de klip van het Labadisme, dat eischt dat de Kerkeraad een onderzoek zal instellen of iemands geloof het ware zaligmakende is, waarover de mensch toch nimmer onfeilbaar kan oordeelen. Iemand, die belijdenis doet van de Geref. religie, spreekt daarmede niet alleen uit, dat hij de Gereformeerde leer kent, maar ook geheel met die leer instemt en overeenkomstig die leer wenscht te leven. In overeenstemming met dat belijden der Geref. religie vragen dan ook de belijdenisvragen niet alleen naar instemmen met de leer der Kerk, maar ook een hartelijk voornemen, om overeenkomstig die leer godzalig en onstraffelijk te wandelen. Bij eene echte belijdenis moet men niet alleen Gereformeerd in belijden, maar ook in beleven zijn. Hier mag geen contrast zijn.
P.J.M. de Bruin

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 september 1929

De Wekker | 4 Pagina's

Onze Kerkregeering

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 september 1929

De Wekker | 4 Pagina's