Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het heilig Evangelie naar de beschrijving van Markus 43

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het heilig Evangelie naar de beschrijving van Markus 43

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

7 : 1-23. De farizeesche gerechtigheid geoordeeld (2).
Van u heeft Jesaja geprofeteerd.
Welk een oordeel over die menschen, die meenden Gode een dienst te doen door het nauwlettend volgen van de geboden der „ouden”. Neen, zij dienden God niet, al meenden zij het. Zij dienden ook zichzelf niet, al dachten ze heel wat voor te hebben door hetgeen zij deden. Zij dienden ook den naaste niet door hem lasten op te leggen, die de Heere niet te dragen had gegeven.
Met een voorbeeld uit de practijk brengt de Heere de waarheid van de toepassing van het door Jesaja gesprokene op hen, hun nader onder de aandacht.
Hij zeide tot hen: Gij doet zeker Gods gebod wèl te niet, opdat gij uwe inzetting zoudt onderhouden. Want Mozes — door wien Israël de wet uit Gods hand ontvangen had — Mozes heeft gezegd: Eer uwen vader en uwe moeder, en: Wie vader of moeder vloekt, die zal den dood sterven. Neem hier het woord „vloeken” in de oorspronkelijke beteekenis van den verbindenden band doorsnijdén, niet meer te maken willen hebben met iemand, uit onze gemeenschap zetten. (Wat wij tegenwoordig onder „vloeken” van anderen verstaan, is tegen iemand vloeken, hem met misbruik van Gods Naam bejegenen, uitvloeken.) Wie dus vader of moeder vloekte, verklaarde daardoor dien vader of die moeder als zoodanig niet meer te erkennen. Al geschiedde dit ook niet met het woord, het kon ook met „sprekende” daden. Zulk een „sprekende” daad wijst Jezus nu aan door te zeggen: Maar gijlieden zegt: Zoo een mensch tot vader of moeder zegt: Het is korban (dat is te zeggen, een gave), zoo wat u van mij zoude kunnen ten nutte komen, die voldoet; en gij laat hem niet meer toe, iets aan zijnen vader of zijne moeder te doen, makende alzoo Gods Woord krachteloos door uwe inzetting, die gij ingezet hebt; en dergelijke dingen doet gij vele.
Het woord „korban” beteekent „gave”, hier in dit verband een heilige gave, voor den tempel. Door iets als korban aan te wijzen, kwam het te staan buiten hetgeen aan een ander kon worden weggeschonken. Verbeeld u eens, dat iemand zeide: „Alles wat ik meer ontvang dan ik noodig heb voor mijn onderhoud is bestemd voor het Koninkrijk Gods.” Dat is goed, zult ge zeggen. Maar als diezelfde persoon de grenzen van hetgeen hij noodig heeft niet nauw trekt en er dus goed van leeft, en hij zou dan antwoorden op de vraag om hulp van zijn armen vader of moeder: „Ik kan u niet helpen, want alles wat ik overheb, is bestemd voor het Koninkrijk Gods”, zoudt ge geen moeite hebben om aan den ernst en aan het aanwezig zijn der verschuldigde kinderliefde van dien persoon te gelooven. Te meer nog, — want wat „korban” was, was „bestemd” voor den tempel; het kon blijven bij een geven (?) met het woord — te meer nog, als ge wist, dat die persoon er warmpjes bij zat. Ge noemt het, en Jezus noemt het ook alzoo, al te goddeloos. Maar gesteld, die persoon hadde het werkelijk gemeend, toen hij alles voor Gods Koninkrijk bestemde, wat hij persoonlijk overhield, en hij schraapte niet voor zichzelf onder dat voorwendsel. Zou hij zijn hulpbehoevenden vader of moeder afwijzen? Dat zou al te rechtvaardig zijn. Hij zou uit het oog verliezen, dat God en Zijn Rijk niet gediend worden met gaven, die aan de naastenliefde ontstolen zijn, hoeveel te min met gaven, ontstolen aan de ouders, toch zeker wel onze eerste naasten. De practische dienst van God begint met den naaste. Gewis doemden de Farizeën in hunne afgoderij met de „ouden” tot dat al te goddeloos en al te rechtvaardig en deden daarmede Gods gebod te niet.
En nu zullen ze inbreuk maken met hun menschelijke inzetting ook op de vrijheid der discipelen, Jezus duldt dat niet. Hij, die gekomen is om de Zijnen te doen verstaan, wat het zegt, God, die een Geest is, te dienen in Geest en waarheid, wijst de Farizeën met hunne inzettingen van menschen af. Zullen de inzettingen van menschen ooit tot iets anders kunnen leiden, dan tot krachteloos-making van het gebod Gods, tot verheerlijking van den mensch, d.i. tot eeuwige zieleschade?
Farizeën en Schriftgeleerden heeft Hij aangewezen als „geveinsden”, hypocrieten, comediespelers. Hij heeft het hun ronduit gezegd. Én de schare moet tegen de practijk van beneden met ernst gewaarschuwd worden.
En tot Zich de gansche schare geroepen hebbende, zeide Hij tot hen: Hoort Mij allen en verstaat: Daar is niets van buiten den mensch in hem ingaande, hetwelk hem kan ontreinigen; maar de dingen, die van hem uitgaan, die zijn het, welke den mensch verontreinigen. Dit woord schijnt toch wel eenigszins in tegenspraak met de spijswetten, door den Heere aan Israël gegeven. Gelijk bekend, waren er dieren, welker vleesch door den Israëliet niet mocht gegeten worden. At de Israëliet daarvan, dan werd hij onrein. Wat maakte hem echter onrein? Het vleesch, dat hij at? Neen, de overtreding van het gebod, de overtreding, waaraan hij zich schuldig maakte, die dus van hem uitging. Maar, verstaan wij het goed, onrein werd de mensch, door overtreding, niet van eens menschen, maar van Gods gebod. Nergens heeft de Heiland vrijheid gegeven Gods gebod na te laten. Hij, die gekomen was om de wet en de profeten te vervullen. Straks in het gericht over Hem, is er niemand, die ook maar met eenigen schijn van reden Hem betichten kan van het nalaten der geboden Gods. Het gebod des Heeren heeft kracht, dat des menschen niet.
Met een: Zoo iemand ooren heeft om te hooren, die hoore, onderstreept de Heere Zijn oordeel over de menschelijke inzettingen, over de veruitwendiging der zonde en dus ook over de veruitwendiging der gerechtigheid.
En toen Hij van de schare in huis gekomen was, vraagden Hem Zijne discipelen van de gelijkenis. Onwillekeurig zaten zij toch eenigszins vast aan de gebruiken. En Hij zeide tot hen: Zijt ook gij, die dagelijks met Mij omgaat en Mijne leer hoort, zijt ook gij alzoo onwetend? Verstaat gij niet, dat al wat van buiten in den mensch ingaat, hem niet kan verontreinigen? Het raakt zijn geestelijk zijn niet, want het gaat niet in zijn hart maar in den buik, en gaat in de heimelijkheid uit, reinigende alle de spijzen .En Hij zeide: Hetgeen uitgaat uit den mensch, dat ontreinigt den mensch. We zullen verstaan, dat het hier niet gaat om het goede, maar om het kwade; het goede ontreinigt den mensch niet, het kwade wel. En de zonde komt den mensch niet van buiten aan; zij komt van binnen uit. Zij komt uit het hart, want van binnen uit het hart der menschen komen voort kwade gedachten, overspelen, hoererijen, doodslagen, dieverijen, gierigheden, boosheden, bedrog, ontuchtigheid, een boos oog, lastering, hoovaardij, onverstand; alle deze booze dingen komen voort van binnen, en ontreinigen den mensch.
Welk een zwart beeld van verdorvenheid!
Het is mijn hart en het uwe, gelijk het van nature is, waarin al die boosheid gevonden wordt.
Trachten we die niet door uiterlijkheden te bedekken!
Dat doet de Farizeër.
De oprechte komt er mede tot God met de bede: Reinig mijn hart, Heere, naar de grootheid Uwer macht en — genade.
F. Lengkeek

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 november 1929

De Wekker | 4 Pagina's

Het heilig Evangelie naar de beschrijving van Markus 43

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 november 1929

De Wekker | 4 Pagina's