Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Bondszegelen 52

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Bondszegelen 52

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Calvijn is de man geweest, die de leer der bondszegelen zeer breed heeft ontwikkeld. Was de Zwingliaansche opvatting veel te oppervlakkig, helde de Luthersche sacramentsleer over naar de Roomsche voorstelling, om de genade aan het teeken te verbinden, Calvijn is het gelukt om zoowel het een als het ander te ontzeilen.
Roomsche en Luthersche theologie mogen de beteekende taak in het teeken laten opgaan, Calvijn, en op zijn voetspoor de Geref. theologie, heeft steeds tegen zulk een verband van teeken en beteekende zaak protest aangeteekend. Juist omdat de Geref. theologie geen bijzondere sacramenteele genade kent, die zulk een groote plaats inneemt bij Lutherschen en Roomschen, is het haar gelukt het hoogheilig karakter van het teeken en zegel te handhaven! Dit hoogheilig karakter ligt niet zoozeer in de sacramenten zelf, als veel meer in God, die Zich van deze middelen bedienen wil. Evenals de Heere Zich van het Woord bedient om doode zondaren levend te maken, zoo ook zijn de sacramenten middelen, die niet bedoelen het geloof te werken, maar te versterken, maar dan altijd zoo, dat niet het sacrament deze versterking, deze genadeweldaad schenkt, doch dat de Heilige Geest, gelijk overal, zoo ook bij de bondszegelen, de Uitdeeler der genade blijft. Zie, dat is altijd de kerngedachte van Calvijn geweest, dat de God des verbonds op bijzondere wijze in de bondszegelen den bondeling tegentreedt. Hier beslist niet onze positie, maar Gods positie tegenover ons. Zwingli moge op den belijder den nadruk leggen en alzoo den geloovige, het kind van God, bij de sacramenten in het middelpunt plaatsen; Rome en Luther mogen de sacramenten als dragers, als voertuigen der genade verheffen; — Calvijn wilde noch van het een, noch van het ander weten, Hij plaatste in het midden ook van de sacramentsleer GodZelf, die ook bij de bondszegelen het woord der Heilige Schrift handhaaft: De Geest is het, die levend maakt; het vleesch is niet nut. Deze schriftwoorden zijn van principieele waarde in de Geref, sacramentsleer. Alles komt hier op den geestelijken factor aan. De geestelijke tegenwoordigheid van Christus en de geestelijke gemeenschap met Christus beslissen hier alles. Wat Rome en Luther in de sacramentsleer verstoffelijken, waarmede zij feitelijk de geestelijke natuur der genade teniet doen, treedt bij Calvijn in geestelijke realiteit zoo heerlijk naar voren.
Wie Calvijns Institutie opslaat, met name het 4de boek, 14de hoofdstuk, ziet, hoe de vader der Geref. theologie zich als 't ware uitput, om aan te toonen, dat in de bondszegelen geen verborgen krachten, geen geestelijke weldaden schuilen, maar dat wij ook bij het gebruik der sacramenten zoo diep afhankelijk zijn van de werking des Heiligen Geestes, die alleen levend maakt.
Hoe schoon beschrijft Calvijn dit (Inst. 4, 14, 9): „Ik schrijf den dienst en het ambt om het geloof te versterken en te vermeerderen niet toe aan de sacramenten, alsof ik meende, dat die altijd ik weet niet wat voor een verborgene kracht in zich hebben, waardoor zij in henzelve machtig zouden zijn, om het geloof te bevorderen of te versterken, maar omdat ze van den Heere zijn ingesteld, opdat ze tot versterking en vermeerdering des geloofs dienen mochten. Dat ze eerst dan hun werking behoorlijk verrichten, wanneer de inwendige Leermeester, namelijk de Geest, daarbij komt, door wiens kracht alleen de harten doordrongen en de affecten en genegenheden bewogen worden, mitsgaders ook de sacramenten tot onze zielen den toegang hebben. Want zonder dezen Leermeester kunnen de sacramenten niet meer doen in onze harten, dan gelijk of de glans der zon der blinden oogen bescheen of een stem in de ooren der dooven geluid gave. Ik maak derhalve tusschen den Geest en het sacrament dit onderscheid, dat namelijk de kracht om te werken is bij den Geest en dat de sacramenten zonder de werking des Geestes ijdel en onnut zijn, maar met veel kracht vervuld zijn, wanneer de Geest inwendig werkt en Zijn macht betoont.”
Dit eene citaat zou met vele kunnen aangevuld worden, om te laten zien, hoezeer Calvijn niet alleen bij het Woord, maar ook bij de sacramenten den nadruk legt op de werking des Heiligen Geestes, zonder wien het sacrament nooit zijn nut ons brengt. Het is Gods Geest, die het geloof werkt door het Woord en sterkt door de sacramenten (Antw. 65 Catech.) en wanneer dit geloof gemist wordt, kunnen de sacramenten, gelijk Calvijn opmerkt, ook geen profijt noch voordeel geven. Hij gebruikt daarvoor het beeld van een vat, dat gesloten is, en zegt: „Evenals een gesloten en gestopt vat, wanneer men er wijn, olie of eenige andere vloeistof ook nog zoo overvloedig opgiet, niets daarvan ontvangt, maar ledig blijft.”
Van nature is het hart van den mensch aan dat gesloten vat gelijk. Het staat niet open naar den kant van den hemel. Het heeft geen levendige behoefte aan de borggerechtigheid van den Christus. Het laat al de rijke weldaden des heils, over zich heengaan, gelijk water over het harde graniet; het laat niets na.
Wanneer het geloof gemist wordt, dan geldt, wat de Apostel zegt in Hebr. 4: Maar het woord der prediking (en dus ook 't sacrament van het genadeverbond) deed hun geen nut, dewijl het met het geloof niet gemengd was. De opmerking is hier meermalen gemaakt, dat als het geloof zulk een groote factor is bij de sacramenten, men er dan toe komen moet, óf den kinderdoop te verwerpen op grond, dat de kinderen niet kunnen gelooven, óf dat men de potentie, de gave des geloofs, in het kind heeft te veronderstellen. Natuurlijk zal bij de bespreking van den kinderdoop dit vraagstuk nader worden toegelicht. Hier kunnen wij volstaan met op te merken, dat hoewel het geloof een schakel van beteekenis is voor de sacramentsleer, dit geloof nimmer de grond voor het sacrament mag zijn. Laat ons toch nooit vergeten, dat de Heere bij het sacrament nooit iets verzegelt in den mensch, bijv. zijn geloof of zijn wedergeboorte, maar iets verzegelt aan den mensch, n.l. Zijn verbondsbelofte, die altijd blijft grond van het sacrament.
Wij moeten nooit over het hoofd zien, dat het sacramenteele van het sacrament kernt in de belofte Gods, waardoor onze kinderen den Heere geheiligd zijn en waarmee zij bij het opwassen geloovig werkzaam moeten worden.
Zoo worden wij eenerzijds bewaard voor de Doopersche neiging om den staat en den stand van den geloovige ten grondslag te leggen, en anderzijds houden wij het woord van den Catechismus vast, „in zooverre ik zulk een weldaad met een geloovig hart aanneem”. Niet wat wij gelooven, maar wat God, de trouwe God des verbonds, voor ons en ons zaad is, gaat in het verbond en dus ook bij de bondszegelen voorop.
Dit nu willen de Dooperschen niet onderschrijven en daarom gaan bij hen niet God en Zijn verbond, maar de subjectieve gesteldheid van den belijder voorop, die tenslotte een zeer wankelende, bedriegelijke grondslag is. Hier is alle zekerheid weg, alle vastheid zoek, die zoo heerlijk in de teekenen en zegelen van Gods genadeverbond ons toespreken.
Apeldoorn
J.J. van der Schuit

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 november 1929

De Wekker | 4 Pagina's

De Bondszegelen 52

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 november 1929

De Wekker | 4 Pagina's