Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Levenswetenschap 13

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Levenswetenschap 13

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Zoo Gij, HEERE, de ongerechtigheid gadeslaat, Heere, wie zal bestaan? Maar bij U is vergeving, opdat Gij gevreesd wordt.” Ps. 130 : 3, 4.

De kinderlijke vreeze heeft de liefde tot grondslag, en slechts in de liefde wordt God zaligmakend verheerlijkt, gelijk de liefde ook de noodzakelijke voorwaarde tot de rechte kennis der ellende, en de noodzakelijke voorwaarde tot het rechte zoeken der ware verlossing is.
Waar de liefde gemist wordt, ontbreekt het eeren. Daar is mogelijk een belijden met den mond, doch niet een gelooven met het hart; daar kan zijn de naam, dat men leeft, doch men is dood; daar mag wezen een gedaante van godzaligheid, doch de kracht er van wordt verloochend.
Het is niet om niet, dat de Heere Jezus aan Simon Petrus de vraag stelt: Hebt gij Mij lief? Het gaat in die vraag niet maar om eene levensopenbaring, doch om het leven zelf!
Daarmede is het karakter van de vreeze des Heeren geteekend. Gelijk de liefde eigenlijk niet klaar komt, zoo komt ook de vreeze des Heeren niet klaar. Daar mogen pauzen zijn in hare openbaring, maar telkens zal zij zich als zoodanig doen kennen.
Die pauzen zijn evenwel de beste tijden niet voor het kind des Heeren!
Het staat niet goed, als de mensch den Heere vergeten kan, want zoo we den Heere vergeten, vallen wij het „vleesch” toe. Dan dolen wij op de paden der zonde, al komt het ook niet tot zulke daden, waaraan de naaste aanstoot zou kunnen nemen. De vreeze is er dan wel, want de vreeze wordt door den Heere bewaard, maar zij kan zich niet laten gelden; haar wordt het zwijgen opgelegd; zij wordt teruggedrongen en trekt zich ook in schuchterheid terug. Want de vreeze des Heeren is niet militant, strijdlustig; zij is te teer voor den strijd. En dan lijdt zij en klaagt haar nood in de onuitsprekelijke zuchtingen des Heiligen Geestes in het hart, ja, ook het hart van het op dwaalwegen verkeerende kind van God! En terwijl de vreeze des Heeren niet aan het woord kan komen, zich niet kan openbaren, gaat het kind des Heeren soms langen tijd voort op zijn eigen weg. Zie het aan een David, in wien toch de vreeze des Heeren woonde! Is hij niet maanden en maanden lang schuldig geweest, zonder zijne ellende recht te beseffen, zonder schuldenaar te worden? Hij heeft zich al dien tijd op de been gehouden, gelijk ook wij het zoo menigmaal doen, met ons geloof, onze belijdenis, onze werken, onze bevinding. De dienst des Heeren wordt dan nog niet vergeten, maar wel het dienen van God; wij kunnen het stellen buiten Hem. Onze ellende is geen ellende, en daarom is er geen behoefte aan wederkeer tot den Heere, aan de aanroeping Zijns Naams, aan de verlossing. En het leven verarmt; de warmte verkilt. Soms weten wij niet eens goed, vanwaar het gekomen is. Zoo met eene kleine afwijking in ons gevoel, of in ons denken is het begonnen, en zoo langzamerhand is de teerheid des levens geweken, en is de grauwigheid over ons gekomen. Neen, dat zijn geen goede tijden!
„Waakt en bidt”, zegt de Heiland tot Zijne discipelen, en in hen tot ons, „waakt en bidt, opdat gij niet in verzoeking komt”. Bedenken wij deze vermaning, ernstig er op lettende, dat wij elk oogenblik in gevaar van verzoeking zijn. En dat gevaar is er niet slechts ten opzichte van grove fouten en afwijkingen, het is er ook in betrekking tot schijnbaar nietige, onopgemerkte en geringgeschatte zonden. Vooral op de boezemzonden heeft het gevaar betrekking; daar is geene verzoening denkbaar tusschen de vreeze des Heeren en welke zonde ook, groot of klein; elke afwijking stoort haar. Letten wij daarom ook op hetgeen wij het liefste doen, inzonderheid op wat wij onze liefhebberijen noemen. Als het spreken over God en Zijn dienst ons het liefste is, wil dit nog niet zeggen, dat wij het doen in de vreeze des Heeren. Een dominé, die opgaat in zijn preeken, kan daarmede zeer wel van dat preeken een afgod maken, evengoed als een gierigaard zijn bezitting aanbidt, enz. enz.
De vreeze des Heeren moet geen pauzen hebben!
Het kind des Heeren leert ze betreuren!
Maar is dit dan ook geen pauze voor de vreeze des Heeren, als het ons zoo gesteld is, dat wij met Asaf zeggen:


Het is mij goed, mijn zaligst lot,
Nabij te wezen bij mijn God?”


Is het geen pauze in de vreeze des Heeren, als onze ziel stil is bij God, als een gespeend kind bij zijne moeder?
Het lijkt er op, maar het is zoo niet! Zeker is in dien stand des levens de gedachte aan ellende verre, en zal de vraag, wat Gode behagelijk is, zich niet aan ons opdringen, maar de vreeze des Heeren zwijgt daar niet, integendeel, zij roemt en jubelt het uit, want in de liefde gaat zij op tot Gods verheerlijking en eigen zaligheid! Dan heeft zij de voorsmaken der eeuwige heerlijkheid!

Opdat Gij gevreesd wordt;
Hoe wordt degene aan wien God Zijne genade verheerlijkt, daarin geplaatst, en hoe leert hij, die de genade des Heeren voor zijn persoon ontvangt, dus met wetenschap voor zichzelf mag ontvangen, dat onderschrijven?
Bearbeidt de Heere een zondaar, dan zal Hij in het hart van dien zondaar Zijne liefde uitstorten, waardoor die zondaar bij de vraag naar redding en zaligheid toch ook zal zoeken naar de eere des Heeren. Want onze schuld wordt ons niet alleen in de ellende-kennis ontdekt als schadelijk voor onszelf; wij zullen haar leeren kennen als schuld tegenover den Heere. Als de tollenaar opgaat naar den tempel om te bidden, dan gaat hij in de vreeze des Heeren op; want zijne zonde is om 's Heeren wil hem tot last geworden.
En als nu in het diepst der zaak de vreeze des Heeren doet roepen om vergeving, zou dan die vreeze des Heeren bij verhooring zich niet laten gelden?
„Die veel vergeven is”, zegt de Heiland, „heeft veel lief!”
Hoe overvloediger de genade dan ook is hoe overvloediger ook de vreeze des Heere zal moeten wezen. Dat er in onzen tijd zooveel geklaagd moet worden, dat het er met de vreeze des Heeren niet zoo best voorstaat, is het niet te wijten aan de weinige schulderkentenis uit gebrek aan rechte zondekennis, waartoe de verwereldlijking niet weinig medewerkt?
Omdat het geestelijke leven eene eenheid is, hangt ook alles in dat leven zoo samen! Gemis aan het een geeft gemis aan het ander; bezit van het een brengt bezit van het ander!
Waar het leven teer ligt, daar is dat kinderlijke opzien tot den Heere, dat vraagt naar Zijn goeden en welbehagelijken wil; dat geen grooter ellende kent, dan den Heere te bedroeven; dat geen grooter smart kent, dan wanneer de Heere Zijn aangezicht verbergt; dat heeter tranen schreit om hetgeen de gemeenschap met den God van alle genade verstoort, dan zelfs om verlies van wat op aarde het dierbaarst is.
De vreeze des Heeren doet buigen voor God, de toevlucht nemen tot God, zich bergen aan het harte Gods, zij het met beschaamdheid des aangezichts, En zij vertrouwt op den Heere, om zich aan Hem over te geven voor tijd en eeuwigheid!

Levenswetenschap!
Geen doode kennis, die slechts zou bestaan in een verzameling van feiten en begrippen, van besluiten en stellingen, vullende het hoofd, maar een levenskennis, die ons zondaar doet zijn voor God en in dat zondaar voor God zijn zich openbaart; een levenskennis, die met de ellende geen vrede hebben kan, doch er mede tot den Heere vlucht als een allesverbeurd en verzondigd hebbend zondaar, opdat genade gevonden worde, en met de uitdelging der schuld tevens verkregen worde verlossing van de zonde; een levenskennis, die den mensch verloochent als zoude er nog iets in hem gevonden worden, dat Gode aangenaam kon zijn, en die leeft in de belijdenis van den Drieëenige, Wien alle zonden worden bekend gemaakt, Wiens genade wordt afgesmeekt, Wiens eere onze eere wordt!
Hebt gij daar kennis aan, mijn lezer?
Is God waarlijk God voor U?
Dan zult ge geen gemakkelijk leven hebben, maar een leven vol strijd, vol tranen, vol moeiten en zuchten. Maar boven dat zal voor U bestaan de God des levens, die zich over ellendigen ontfermt.
De vreeze des Heeren is het kenmerk van het leven Gods!
Onderzoek U, beproef U, of die vreeze in uw hart woont! Doe dat biddend en worstelend voor en met den Heere.
Bekommerden vanwege uw staat, dat is uw weg!
Eveneens de uwe, bekommerden vanwege uwe zonde!
En gij, die daar maar henenleeft in genoegzaamheid met uw christenzijn, zijt ge wel een Christen? Geen Christen, zonder dat de vreeze Gods in zijne ziel woont. Hebt ge den Heere wel lief? Waarlijk lief? Iemand een cadeautje geven is nog geen bewijs van liefde; men kan het ook doen om van hem af te zijn! Iemand vriendelijke woorden toevoegen is nog geen bewijs van liefde; men kan het ook doen om de een of andere zelfzuchtige reden! En zoo kan het ook zijn in betrekking tot God! Bedenk het wel: menschen en onszelf bedriegen, gaat; God bedriegen gaat nooit! Eenmaal komt de Heere om rekenschap te eischen van de weldaden, die Hij U bewees, ook van de kennis, die ge moogt bezitten. En als dan die kennis geen levende kennis is? Kan de God des levens daar genoegen mede nemen?
„Zalig is hij, die geduriglijk vreest”, zegt de Waarheid.
De Heere onderwijze er Zijn volk maar in, dan zal dat volk meer en meer behoefte krijgen aan den Heere, en de Heere zal Zich hoe langer hoe meer kunnen wegschenken aan Zijn volk!
F. Lengkeek

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 november 1929

De Wekker | 6 Pagina's

Levenswetenschap 13

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 november 1929

De Wekker | 6 Pagina's