Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Werken

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Werken

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Lust en kracht tot arbeid hebben is een groote zegen. Beklagenswaardig zijn mij alle renteniers, die niets beters weten te doen dan wat kuieren en pijpjes stoppen of zich als vrouwenplagen, uit verveling, met allerlei keukenzaken bemoeien. Ik stel ze zoo ongeveer gelijk met die werkeloozen, die bij de hoeken der straten samenvergaderd de laatste stuivers in de kroeg brengen. Ik beklaag de rijke dames, die werk zoeken in gedurig veranderd toilet, nuttelooze praatjes en beleefdheidsvisites en slechts begeeren naar uitstapjes en partijen. Men moet vreezen dergelijke menschen te ontmoeten, want zij houden u zoo gaarne aan de praat. Gij kunt evenmin van hen verlost worden als Horatius van dien man, die zich een geleerde noemde en, diep in de schuld, bij den rijken en milddadigen Maecenas wilde aanbevolen worden. Dan kookt u het bloed, omdat uw tijd u voor beuzelingen te kostbaar is.
Bekend is de spreuk: „arbeid adelt”. De Heere God toch, die volzalig is in Zichzelven, werkt. Zijn Zoon heeft Hem ons geopenbaard en gezegd: „Mijn Vader werkt tot nu toe.” Onze Heere Jezus heeft er van Zichzelven bijgevoegd: „Ik moet werken de werken Desgenen, die Mij gezonden heeft, zoolang de dag is.”
In het paradijs had de mensch den arbeid om den hof te bebouwen en te bewaren Zonder nuttigen arbeid te verrichten is men zeker on gelijkvormig aan den Heere en ongelijk aan den mensch in den staat der rechtheid.
Wij hebben een bevel des Heeren. Het vierde staat voor rijk en arm, voor man en vrouw, en behelst niet alleen het bevel om den zevenden dag te vieren, maar ook: „zes dagen zult gij arbeiden”. Zelfs zoo sterk wordt het ons op het hart gedrukt, dat er staat: „die niet werkt, dat hij ook niet ete”. Zulk een beslaat dan ook nutteloos, ja, als ballast zijn plaats op de aarde. God heeft op arbeiden een zegen beloofd. De psalmdichter zegt: „Gij zult eten den arbeid uwer handen; welgelukzalig zult gij zijn en het zal u welgaan.” De spreukendichter wist het wel, dat niets doen velerlei zonden kweekt en spreekt zelf van een zegen voor het inwendige des menschen aan den arbeid verbonden, als hij zegt: „De ziel des vlijtigen zal vet gemaakt worden”. De Prediker leert zoo naar waarheid: „De slaap des arbeiders is zoet, maar de zatheid des rijken laat hem niet slapen.”
In het paradijs was zeker de arbeid niet zwaar. De kracht des menschen was niet door de zonde verzwakt. Door de zonde heeft de mensch den Heere moeite gemaakt (Jes. 43 : 24), daarom is ons ook moeite overkomen; maar klaagt daarom niet, dat de aarde zoovele zweetdroppelen moet indrinken. Voor David was het een straf, maar ook een zegen, dat hij nooit meer rust mocht hebben. Dat moest hem voor een tweeden val, gelijk aan den eersten, als middel des Heeren, bewaren. Daarom geeft God u de moeite van den arbeid, omdat hij des menschen zwakheid en boosheid kent. Doen wij geen goed, dan doen wij kwaad, want de mensch is naar de eene of andere zijde bezig. Daarom zij God geloofd, Die door arbeid ons afleiden wil en onze begeerlijkheden onderdrukken. Daarom kunnen wij God danken, dat wij als voortgedreven worden tot inspanning van lichaam en geest. Er is arbeid op den akker en in de studeerkamer, met de hand en met het hoofd, met spade en met mond of pen. Er is ontzaglijk veel te doen op allerlei gebied. Zoo gij het niet noodig hebt voor uzelven, doe het dan voor anderen, maar of het lichte of zware arbeid is — werk!
In Openb. 14 : 13 staat: „Zalig zijn de dooden, die in den Heere sterven van nu aan. Ja, zegt de Geest, opdat zij rusten mogen van hunnen arbeid, en hunne werken volgen met hen.” Gij, die uwen tijd verbeuzelt, hoe kan daar dan rust voor u zijn? Zeg! welke zijn de werken, welke u zullen volgen?
Gij bidt met het Onze Vader: „Geef ons heden ons dagelijksch brood?” Lieg toch niet, want gij wilt uw brood niet eten. Uw brood is niet het brood, dat de luiaard eet, maar het brood, dat gij hebt verdiend.
Vergeten we echter niet, dat gebed en arbeid een tweeling is. Nooit mogen die gescheiden worden. Mozes vraagt in Ps. 90 : 17: „Bevestig Gij het werk onzer handen over ons.” Bedenk: „Zoo de Heere het huis niet bouwt, tevergeefs arbeiden deszelfs bouwlieden” (Psalm 127 : 1).
Er is een Latijnsche spreuk: „Ora et labora et Deus aderit sine mora.” De Duitscher zegt: „Zum Beten und zum Fleiszigsein, giebt Gott bald Segen und Gedeihn”, dat is „die bidden en werken, zal Gods genade sterken.”
(Wijlen F. P. L. C. van Lingen.)

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 december 1929

De Wekker | 6 Pagina's

Werken

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 december 1929

De Wekker | 6 Pagina's