Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Moederbelofte 3

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Moederbelofte 3

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Ik zal vijandschap zetten tusschen u en tusschen deze vrouw en tusschen uw zaad en tusschen haar zaad; datzelve zal u den kop vermorzelen en gij zult het de verzenen vermorzelen.” Gen. 3 : 15.

Het is openbaar, dat het volk van God wel de vijandschap kent tegen den satan, doch onmachtig is, hem den kop te vermorzelen. Wie van Gods kinderen ooit den euvelen moed hadde van te denken, dat hij den satan voorgoed onschadelijk had gemaakt, hij is er van teruggekomen. Wat zouden wij spreken — hoeveel genade wij ook mochten ontvangen — van een vermorzelen van satans kop! Moeten wij niet veel meer daarover klagen, dat hij ons de verzenen vermorzelt? Waarom is onze gang des geloofs zoo aarzelend? Waarom worden we zoo geslingerd in de hope des eeuwigen levens? Waarom dekt schaamte ons aangezicht, als wij weer eens ernstig ons bedenken op de oefening der liefde?
Neen, van ons is de vermorzeling van den kop des satans niet!
Daarom ligt in de moederbelofte maar niet eene aankondiging van algemeene — algemeen dan in den zin, dat al Gods kinderen den satan zullen vijandig zijn — vijandschap; er wordt in dit woord des Heeren geduid op een bijzondere vijandschap, d.i. op de vijandschap van Een, die machtig is, machtiger dan gij of ik, machtiger dan allen, die den Heere mogen vreezen tezamen, die machtig is, om te doen, wat de moederbelofte inhoudt.
Legt de Heere de vermorzeling van satans kop in de hand van den mensch, zoodat naar het recht van God door den mensch hersteld worde, wat hij misdreef, er is niet één kind van Adam, dat dat recht des Heeren kan volbrengen, niet een kind van Adam, gelijk het in den natuurlijken weg wordt voortgebracht.
Van de in den natuurlijken weg voortgebrachte en nog voort te brengen kinderen van Adam geldt, dat zij in zonden ontvangen en in ongerechtigheid geboren worden, en niemand kan een reine geven uit een onreine. Ook de wedergeboorte werkt zulk eenen niet, die dat recht zou kunnen volbrengen en de straf des satans zou kannen volvoeren. Moest zelfs een Paulus niet klagen, dat hij met het vleesch de wet der zonde diende?
Zal de vermorzeling plaats hebben, dan moet het geschieden door een kind van Adam, doch door zulk een, dat op bovennatuurlijke wijze ter wereld komt. Zulk een kind zal dan zijn uit Adam en daarom mensch, doch tegelijk van boven — een andere weg is er niet — en daarom God!
Naar de komst van dien Eenen heeft de menschheid uitgezien van den beginne aan. Eva meent, dat het haar eerstgeboorne, Kain, zal zijn. Zij zegt bij de geboorte van deze: Ik heb eenen man den Heere verkregen. Lamech buigt zich over zijn eerstgeborene en noemt zijn naam Noach, zeggende: Deze zal ons troosten. Maar noch Kain, noch Noach heeft de begeerde redding aangebracht!
Hoe hebben de elkander opvolgende geslachten in adventsverwachting geleefd!
In de lijn welke met Abraham aanvangt, wordt door den Heere steeds duidelijker geopenbaard, wie het zijn zal, die het welbehagen des Heeren volbrengen zal.
In de volheid des tijds komt Hij, die tegelijk waarachtig God en waarachtig mensch is, Gods Zoon, vleeschgeworden, geworden uit eene vrouw, geworden onder de wet. Hij is het Kind ons geboren, de Zoon ons gegeven; Hij is het zaad der vrouw!
Door Hem en in Hem komt de moederbelofte volkomen tot haar recht!
Hij is de Held, bij Wien hulpe besteld is!
Welk eene vijandschap tusschen Hem en den satan! Niet, dat de Christus gedurende Zijne omwandeling op aarde den booze zou hebben opgezocht en uitgedaagd tot den strijd. Eerder zien wij het anders naar het verhaal des Bijbels. De Christus zoekt den satan niet, de satan zoekt Hem. Maar wat was de komst van den Zone Gods in het vleesch anders dan een indalen in het rijk der duisternis, een inval in het terrein des satans?
Christus is gekomen als de Rechthebbende op de wereld met al wat er in is; de satan heeft zich tegenover Hem gesteld. Als Zoon van God had Christus den satan terstond kunnen verdoen; als Borg en Middelaar heeft Hij den weg gevolgd, die door den Borg gevolgd moest worden. De eerste Adam is gevallen op de verzoeking; de Tweede zal eveneens verzocht worden, opdat Hij staande blijve en die verzoeking is door Hem doorstaan.
Wat geen menschenkind mogelijk was, heeft de Christus volbracht, n.l. in volkomen heiligheid en gerechtigheid den wil des Heeren volbrengen. Dat heeft den satan beroofd van zijn recht op de heerschappij over het geschapene. Die volbrenging van den wil des Heeren omvatte het in volmaaktheid volgen van 's Heeren wet, en het in volmaaktheid lijden van de straf op de overtreding dier wet gesteld. In beide zien we voldoening gegeven aan Gods wil; de opstanding ten derden dage legt daar getuigenis van af.
Zoo staat de voet van den Christus, den Mensch, het Vrouwenzaad, op satans kop, en is het dat deze zich nog roert, het wacht op het oogenblik, in Gods raad bepaald, dat die kop volkomen vermorzeld zal worden!
Maar ook het ander gedeelte der moederbelofte komt in den Christus tot haar recht, n.l. de vermorzeling der verzenen van het Vrouwenzaad!
Verzenen zijn de hielen. Worden deze vermorzeld, dan wordt het den mensch onmogelijk gemaakt te gaan of te staan.
Wat nu de moederbelofte zegt, is klaarblijkelijk niet letterlijk doch figuurlijk bedoeld. Figuurlijk beteekent dan de verzenen vermorzelen: iemand oogenblikkelijk, voor een tijd dus, machteloos maken. Jacob spreekt zoo ook in zijn woord tot Dan. Dan, zegt hij (Gen. 49 : 17), Dan zal een slang zijn aan den weg, een adderslang nevens het pad bijtende de verzenen des paards, dat zijn ruiter achterover valle.
Het is, of Jacob, als profeet zijne zonen zegenende, een blik in de toekomst wordt geschonken, een blik op Hem, dien hij als den Silo voorzegd heeft in de zegening van Juda. Terstond op het woord tot Dan zegt hij: Op Uwe zaligheid wacht ik, Heere. Vermoedelijk is Judas, de verrader van den Heere Jezus uit de stam Dan afkomstig.
Nu moeten wij nooit uit het oog verliezen, dat Gods wraak aan den Zoon des menschen samenvalt met de vijandschap des satans tegen Hem. Het is Gods gerechtigheid, die Christus overlevert in de handen der menschen en straks voert naar Golgotha, naar het kruis, — maar dat neemt niet weg de schuld van Judas en van den satan. Zij hebben het niet gedaan, omdat God het wilde; zij hebben daarin hun zin en lust gevolgd, gelijk ook de Joodsche raad.
Niets heeft de satan tegen Jezus vermocht, dan toen het Gods tijd was, de ure van den Zoon des menschen, tegelijk ook de ure van de macht der duisternis. Toen is de Borg overgeleverd en ter slachting geleid, als een schaap, en zij hebben aan Hem gedaan wat zij wilden.
Zie Hem dan, den Vorst des levens, gebogen onder de vijandschap!
Zie Hem, als Pilatus zijn Zie, de Mensch spreekt!
Zie Hem, als Hij hangt aan het hout van den vloek!
Als een machtelooze, neen machteloos, machteloos hangt Hij op Golgotha!
De verzenen worden Hem vermorzeld!
Maar die vermorzeling is de overwinning op des satans macht!
F. Lengkeek

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 december 1929

De Wekker | 6 Pagina's

De Moederbelofte 3

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 december 1929

De Wekker | 6 Pagina's