Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De onveranderlijke schuilplaats (II)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De onveranderlijke schuilplaats (II)

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Heere, Gij zijt ons geweest een toevlucht van geslacht tot geslacht. Ps. 90 : 1

Wij hebben eene toevlucht noodig, telkens en telkens weer; want wij leven in een vijandige wereld. Elk oogenblik zijn wij in gevaar! Wij weten, wat is, niet wat wezen zal!
Gelijk wij van nature zijn, zullen wij onze. veiligheid en zekerheid tegen de wereld en het tijdelijke ook zoeken in het tijdelijke en de wereld. Boven de wereld en het tijdelijke komen wij dan niet uit, al zouden nog zulke verheven gedachten en ideeën de onze zijn. Dan zoeken wij het in stelsels, waarvan Da Costa zong, dat ze „vergankelijk zijn als het wegsnellend thans”. Waar is de filosofie, de wijsbegeerte, die den mensch waarlijk onbezorgd en onbekommerd zijn weg doet gaan? Hoe meer wij ons verdiepen in de wijsgeerige stelsels, hoe meer wij tot de overtuiging moeten komen, dat geen van deze den mensch geven kan, wat hij noodig heeft, een toevlucht voor zijn hart in alle omstandigheden zijns levens. Oo zijn hoogst kunnen die stelsels min of meer schitterende pogingen genoemd worden, om het doel te benaderen. Maar deze stelsels zouden nog maar voor een zekere klasse — laat ons in ‘t algemeen zeggen: voor de intellectueelen — van nut kunnen zijn. Als ge niet wijsgeerig geschoold zijt, hebt ge kans, dat het u bij de kennismaking met die pogingen gaat duizelen. De gewone mensch grijpt niet zoo hoog, ‘kan het ook niet. Zoo moet hij het dan doen met hetgeen van der filosofen tafel valt, en zijne levens- en wereldbeschouwing ondergaat daarvan den invloed. Maar alle ijdele filosofie en valschelijk genaamde wetenschap belooft wel veel, maar wat zij geeft bedriegt; want de mensch zoekt in den mensch het steunpunt voor zijn bestaan; hij zoekt in zichzelf de schuilplaats voor zichzelf!
Nooit zal dit bekroond kunnen worden met een goede uitkomst. Wij hebben in onzen val in Adam de veiligheid en zekerheid verloren, en daarbij zijn wij onder de zonde onmachtig en ook onwillig, om om te zien naar wat voor ons de eenige schuilplaats was en dus ook weer moet worden!
Die schuilplaats is God!
In Hem ligt de oplossing der veiligheids- en zekerheidsvraag van het menschenhart. Slechts in terugkeer tot Hem zal voor ons liggen redding en bewaring en verzekering onzes levens!
Dat zal de vrucht zijn, niet van menschelijke beredeneering en filosofie, maar van die wijsbegeerte en die wetenschap, op welke de bepaling „valschelijk” niet past, die ook niet ijdel kan zijn. Zij is niet het bijzonder voorrecht voor een enkele klasse van menschen; zij is niet alleen bestemd voor menschen wier denkvermogen zoo ontwikkeld is, dat zij de moeilijkste problemen zouden aandurven. Integendeel juist, de intellectueele mensch wordt niet uitgezonderd en de machtige en rijke wordt om zijn macht en rijkdom niet verstooten, maar het woord des Heilands geeft getuigenis, dat zelfs de meest eenvoudige voor deze wetenschap vatbaar is, als de Heere Jezus den Vader dankt en zegt: Vader, ik dank U, dat Gij deze dingen voor de wijzen en verstandigen verborgen hebt en hebt ze den kinderkens geopenbaard. Ja, Vader, want alzoo is geweest het welbehagen voor U. En Paulus, de zeer ontwikkelde man, ingeleid in de kennis en beschaving zijns tijds, die thuis was in de stelsels der filosofen, spreekt van de beschaming der wijsheid uit het vleesch, d.i. dus der wijsheid dezer wereld, door de wijsheid Gods, het deel van hen, onder wie niet vele wijzen zijn naar het vleesch.
Zoekt nu de wijsheid der wereld de veiligheid en beschutting door den mensch zelf, wie wijs mag worden tot werkelijke veiligheid en zekerheid, tot zaligheid, zoekt wat hij behoeft niet beneden, maar boven; niet in den mensch, maar in den Heere!
Dat er van zulk een zoeken sprake kan zijn, is genade van God! Grooter genade spreekt zich hierin uit, dat dat zoeken vinden kan worden, en dat dus de veiligheid en zekerheid van ons kan worden verzekerd in den Heere!
Zal nu niemand van nature vragen naar de wijsheid Gods, omdat wij allen verdorven zijn, kinderen der wereld, indien dan zulk een zoeken des Heeren gevonden zal worden, dan zal het van Boven gewerkt moeten wezen!
Dat wil de Heere doen en dat doet Hij ook in Zijne gekenden in den weg van wedergeboorte en bekeering! Worden die ons geschonken, dan zullen wij afzien van de dingen der wereld, om te vragen naar de dingen die des Geestes Gods zijn. Hebben wij ons tevoren beijverd om onzen staat vast te maken voor dit leven, wij zullen de ijdelheid van dit ons doen leeren erkennen, en hooger leeren grijpen. Want het kan ons dan niet meer genoeg zijp, als wij maar gezond zijn en voorspoed hebben, als het ons niet ontbreekt aan goederen en invloed, als wij maar sterk en machtig zijn, om dreigend leed van ons af te wenden, neen, wij leeren verstaan het woord des Heeren: Wat baat het een mensch zoo hij de geheele wereld gewint en schade lijdt aan zijne ziel?
De ziel moet eerst geborgen worden; zij moet eerst veiligheid en zekerheid krijgen; al het overige komt wel voor ons terecht. Later komt dat overige wel weer terug, maar dan wordt erkend de waarheid: Zoek eerst het Koninkrijk Gods en zijne gerechtigheid en al deze dingen zullen u worden toegeworpen. Later? Of vindt eigenlijk niet tegelijkertijd ook plaats het toevluchtnemen voor de belangen van het tijdelijke leven?
Het tijdelijke is niet te scheiden van het eeuwige; het geestelijke niet van het stoffelijke; zij grijpen op elkander in!
Mozes noemt den Heere een toevlucht, en doet dit namens het volk des Heeren.
Het is niet noodig opzettelijk stil te staan bij de vraag, wat een toevlucht is. Wij kennen allen het begrip uit de ervaring onzes levens. Hebben wij niet als kind, wanneer ons gevaar dreigde, hulp, dekking, bescherming, bewaring gezocht bij onze ouders?
Toevlucht nemen doen wij tot een machtige en dan bijzonder tot zulk een machtige, van wien wij gelooven, dat hij bereidwillig zal zijn, ons in zijne bescherming op te nemen! Zoo dat geloof ontbreekt, wie zal dan tot zulk een machtige gaan?
Nu werkt de Heilige Geest in het hart van al Gods kinderen dat vertrouwen, dat de Heere niet alleen de Machtige, maar ook de Willige is om te helpen en te beschermen. Daardoor heeft Gods volk de vrijmoedigheid om tot den Heere te vluchten. Wij kunnen die vrijmoedigheid wegwerpen door de bedroeving des Heiligen Geestes, als wij vleesch tot onzen arm stellen, als wij de zonde kiezen boven de gerechtigheid, als wij onszelf dienen boven den Heere. Ja, dan wordt het moeilijk, om tot God de toevlucht te nemen, want niet alleen zijn dan onze gedachten niet gevestigd op den Heere, maar ook onze wil is van Hem afgewend, hetgeen dan dikwijls goed gepraat wordt door ons, door te zeggen, dat God zulke menschen als wij zijn toch niet hooren kan en wil! Voor elk toevluchtnemen tot den Heere zal dan ook noodig zijn de bijzondere bearbeiding des Heiligen Geestes, opdat wij komen tot den Heilige niet ais heiligen in onszelf, en tot den Rechtvaardige niet als rechtvaardigen uit onszelf, maar komen zooals wij in werkelijkheid zijn, als zondaren, die allé weldaden hebben verbeurd, ook de weldaad, dat er nog een toevlucht voor ons zou wezen!
Een toevlucht moet dienen voor ellendigen, voor menschen, die zichzelf niet kunnen bewaren en redden; voor hen, die benauwd van geest geen uitkomst meer zien.
Mozes spreekt van „geslacht tot geslacht”!
Hoe heeft Abraham den Heere noodig gehad. Ware hij staande gebleven in den tijd des wachtens, als hij den Heere niet tot een toevlucht voor zijn geest had gehad? Wat ware er van hem geworden, toen hij zijn zoon, zijn eenige, Izaak, offeren moest, zoo de Heere de toevlucht zijner ziel niet ware geweest?
Wij denken aan een Izaak. Ook hij heeft den Heere zijn sterkte kunnen noemen, zijn sterkte, die hem een Rehoboth bereidde.
En Jacob? Denk eens aan Bethel, aan Mahanaim, aan Pniel! Wat leed is er over Israël gekomen, toen Jozef verkocht was naar Egypte!
Denk aan Jozef, den godvreezende! Aan heel het Israëlitische volk in Egypte onder den geesel der dienstbaarheid! Aan Mozes zelf!
De Heere is een toevlucht geweest voor Zijn volk! Hij heeft het behouden en geleid, het bewaard en gezegend!
De Heere, wiens Naam Jehovah, de Ik-zal-zijn-die-Ik-zijn-zal is, is als de eeuwig Onveranderlijke Zijn Volk tot Schutsheer en Behoeder geweest!
Schoon z’ ook om hun zonden straffen ondervonden, schoon de Heere de roede niet heeft gespaard, toch heeft Hij Zijn volk niet verlaten, maar telkens en telkens weer betoond, dat Hij den Zijnen tot een veilige toevlucht wilde wezen.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 februari 1930

De Wekker | 4 Pagina's

De onveranderlijke schuilplaats (II)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 februari 1930

De Wekker | 4 Pagina's